ECLI:NL:RVS:2018:1981
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 juni 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 12 december 2016, een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling had hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 24 april 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris binnen zes maanden na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit moet nemen, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Aangezien er een uitspraak op het hoger beroep werd verwacht voor het verstrijken van deze termijn en de staatssecretaris geen spoedeisende omstandigheden had aangevoerd, concludeerde de voorzieningenrechter dat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. Het verzoek werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.