ECLI:NL:RVS:2018:1981

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
201804281/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 juni 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 12 december 2016, een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling had hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 24 april 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank.

De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris binnen zes maanden na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit moet nemen, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Aangezien er een uitspraak op het hoger beroep werd verwacht voor het verstrijken van deze termijn en de staatssecretaris geen spoedeisende omstandigheden had aangevoerd, concludeerde de voorzieningenrechter dat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. Het verzoek werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.

Uitspraak

201804281/2/V2.
Datum uitspraak: 13 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 24 april 2018 in zaak nr. 16/29296 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 24 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Mede gelet op artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, moet de staatssecretaris binnen zes maanden na de dag van verzending van de uitspraak van 24 april 2018 een nieuw besluit op de aanvraag nemen. Omdat voor afloop van die termijn een uitspraak op het hoger beroep wordt verwacht en de staatssecretaris geen andere spoedeisende omstandigheden heeft gesteld, is er op dit moment geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Bakker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018
393.