ECLI:NL:RVS:2018:195

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
201701300/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake huurtoeslag en zorgvuldigheidsbeginsel

Op 24 januari 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2017. De zaak betreft de huurtoeslag van de appellant over de jaren 2015 en 2016, die door de Belastingdienst/Toeslagen was herzien. In een eerdere tussenuitspraak van 20 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2531) had de Afdeling de Belastingdienst opgedragen om binnen twaalf weken het geconstateerde gebrek te herstellen. De appellant had zijn zienswijze naar voren gebracht, maar de Afdeling besloot dat een nadere zitting niet nodig was en sloot het onderzoek.

De Afdeling oordeelde dat de vaststelling van het voorschot huurtoeslag in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de Belastingdienst onvoldoende onderzoek had gedaan naar de hoogte van de kale huurprijs. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant gegrond en vernietigde het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 25 november 2016.

De Belastingdienst had in zijn besluiten van 10 november 2017 de huurtoeslag herzien en de kale huurprijs vastgesteld op € 625,00, wat overeenkwam met de stelling van de appellant. De Afdeling concludeerde dat de besluiten van de Belastingdienst geheel tegemoetkwamen aan het beroep van de appellant, waardoor er geen verdere beroepen meer aan de orde waren. De Belastingdienst werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht werd aan hem vergoed.

Uitspraak

201701300/2/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2017 in zaak nr. 16/6235 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 20 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2531) heeft de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij onderscheiden besluiten van 10 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2015 en 2016 herzien en vastgesteld op respectievelijk € 3.075,00 en € 3.769,00.
Bij brief, door de Afdeling ontvangen op 1 december 2017, heeft [appellant] zijn zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het voorschot huurtoeslag van [appellant] voor de jaren 2015 en 2016 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen had, gelet op de tegenstrijdige verklaringen van de verhuurder, nader onderzoek moeten doen naar de hoogte van de kale huurprijs van de woning aan de [locatie] in Rotterdam.
2.    Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2017 gegrond is. Deze uitspraak zal worden vernietigd, voor zover de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 25 november 2016 ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 25 november 2016 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel vernietigen.
3.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in zijn brief van 25 september 2017 op het standpunt gesteld dat bij nader inzien meer bewijskracht wordt toegekend aan de vermelde huurprijs in de aanvraag om een huisvestingsvergunning dan aan de vermelde huurprijs in de huurspecificatie. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit gewijzigde standpunt tot uitdrukking gebracht in de besluiten van 10 november 2017, waarbij voor de berekening van de huurtoeslag van [appellant] voor januari 2015 en de periode van april 2015 tot en met juni 2016 een kale huurprijs van € 625,00 is gehanteerd.
4.    De Afdeling stelt vast dat de besluiten van 10 november 2017 geheel tegemoetkomen aan het beroep, nu [appellant] in zijn beroepschrift stelt dat de kale huurprijs € 625,00 bedroeg. [appellant] heeft ook te kennen gegeven dat het geconstateerde gebrek op de juiste wijze is hersteld. [appellant] heeft derhalve geen belang bij beoordeling van de besluiten van 10 november 2017, zodat daartegen geen beroepen van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht zijn ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
5.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2017 in zaak nr. 16/6235, voor zover de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 25 november 2016 ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van Belastingdienst/Toeslagen van 25 november 2016, kenmerk BRP HBOB DG;
V.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
17-809.