ECLI:NL:RVS:2018:1939

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
201704624/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek brandonveilige situatie in galerijflat te Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 april 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van een handhavingsverzoek van [appellante] met betrekking tot een brandonveilige situatie in een galerijflat aan [locatie 1]-[locatie 2] te Den Haag. Het college had op 26 oktober 2015 het verzoek afgewezen, maar heeft later, op 3 maart 2016, het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht onbevoegd was om handhavend op te treden, omdat het noodtrappenhuis aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 voldeed. Tijdens de zitting op 10 april 2018 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en de Vereniging van Eigenaars Willem Dreespark A,B en C door [gemachtigde B]. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat er geen overtreding van het Bouwbesluit 2012 was en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onbevoegd was om handhavend op te treden. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201704624/1/A1.
Datum uitspraak: 13 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 april 2017 in zaak nr. 16/3122 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden met betrekking tot de brandonveilige situatie in het pand [locatie 1]-[locatie 2] te Den Haag (hierna: het pand) afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 26 oktober 2015 herroepen.
Bij uitspraak van 13 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], is verschenen. Ter zitting is de Vereniging van Eigenaars Willem Dreespark A,B en C, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.
Overwegingen
1.    Het pand is een galerijflat, die bestaat uit 16 verdiepingen. [appellante] huurt een woning in het pand en heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen de brandonveilige situatie in het pand. Zij heeft in haar handhavingsverzoek, voor zover van belang, gesteld dat het noodtrappenhuis in het pand niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van brandveiligheid. Bij het besluit van 26 oktober 2015 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het noodtrappenhuis wel aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 voldoet. Dit standpunt heeft het college bij het besluit op bezwaar van 3 maart 2016 gehandhaafd.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geconcludeerd dat wat betreft het noodtrappenhuis het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onbevoegd was om handhavend op te treden.
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college gehouden was handhavend op te treden. Zij voert daartoe aan dat het noodtrappenhuis niet aan de eisen van brandveiligheid voldoet. De deuren in het noodtrappenhuis kunnen alleen vanuit de galerijen worden geopend, met als gevolg dat als men zich eenmaal in het noodtrappenhuis bevindt en de deuren zijn gesloten, er geen weg terug is naar de verschillende galerijen, aldus [appellante].
2.1.    Artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 luidt:
"Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder vluchtroute: route die begint in een voor personen bestemde ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift.
Artikel 2.112, eerste lid, luidt: "Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg."
Artikel 7:11, eerste lid, luidt: "Het gebruik van een bouwwerk is zodanig dat bij brand veilig kan worden gevlucht."
Artikel 7.12, eerste lid, luidt: "Een deur op een vluchtroute is bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk uitsluitend gesloten indien die deur tijdens het vluchten, zonder gebruik te moeten maken van een sleutel onmiddellijk over de ten minste vereiste breedte kan worden geopend."
2.2.    Uit de stukken, waaronder de door de Veiligheidsregio Haaglanden namens het college opgestelde schriftelijke uiteenzetting, komt naar voren dat het pand twee trappenhuizen heeft: het reguliere trappenhuis, dat ligt nabij een lift en door de bewoners kan worden gebruikt om van en naar de flatwoningen te kunnen komen, en het noodtrappenhuis. Het noodtrappenhuis is vanaf iedere verdieping vanuit de galerij bereikbaar, zo staat in het rapport. De van glas voorziene deuren in het noodtrappenhuis zijn aan de zijde van het noodtrappenhuis voorzien van een blindplaat, zodat, als de deuren gesloten zijn, vanuit het noodtrappenhuis de galerijen niet toegankelijk zijn.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat wat betreft de deuren die toegang geven tot het noodtrappenhuis, aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Een noodtrappenhuis is bedoeld om in geval van een calamiteit een pand te kunnen verlaten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikelen van het Bouwbesluit 2012 volgt dat de wetgever wat betreft het vluchten en het gebruik maken van een vluchtroute heeft beoogd dat er niet meer dan één vluchtrichting is. In artikel 2.112, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is immers bepaald dat een vluchtroute moet leiden naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg. Anders dan waarvan [appellante] uitgaat, is het dus niet de bedoeling dat vanaf het noodtrappenhuis de galerij wordt betreden. De vluchtroute in het pand voert vanaf de galerijen via het noodtrappenhuis en het aansluitende terrein naar de openbare weg. De deuren in het noodtrappenhuis kunnen vanaf de galerijen geopend worden, wat in overeenstemming is met artikel 7.12, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 bevat niet de eis dat deuren vanuit een noodtrappenhuis geopend moeten kunnen worden om vanuit het noodtrappenhuis de galerijen te kunnen bereiken.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat wat betreft de deuren die toegang geven tot het noodtrappenhuis, zich geen overtreding heeft voorgedaan, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onbevoegd was ter zake te handhaven.
Het betoog faalt.
2.3.    Voor zover [appellante] heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het Bouwbesluit 2012 niet wordt nageleefd, omdat er vanuit het trappenhuis niet twee vluchtroutes beschikbaar zijn, overweegt de Afdeling dat zij in haar handhavingsverzoek en haar beroepschrift niet heeft vermeld met welke bepaling van het Bouwbesluit dat in strijd zou zijn. Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 26 oktober 2015 ziet hierop ook niet. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018
163-870.