201706005/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2017 in zaak nr. 17/519 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2013 definitief op nihil gesteld en € 12.839,00, exclusief rente, aan te veel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 3 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard voor zover het ziet op de opvang in de periode van 1 januari 2013 tot 2 september 2013 en gegrond verklaard voor zover het ziet op de opvang in de periode van 2 september 2013 tot en met 31 december 2013. Voor deze periode heeft [appellante] recht op € 2.684,00 aan kinderopvangtoeslag, aldus de dienst.
Bij uitspraak van 14 juni 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 23 augustus 2013 gebruik gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van [kinderopvang 1] (hierna: [kinderopvang 1]) en voor de periode van 2 september 2013 tot en met 31 december 2013 van kinderopvang door tussenkomst van [kinderopvang 2].
2. Tussen partijen is thans alleen nog in geschil of [appellante] recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de opvang die zij door tussenkomst van [kinderopvang 1] heeft afgenomen. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is dit niet het geval, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de eigen bijdrage voor die kinderopvang heeft voldaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de dienst zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. De rechtbank is er volgens haar ten onrechte aan voorbijgegaan dat de Belastingdienst/Toeslagen verwijtbaar heeft gehandeld door onvoldoende maatregelen te treffen om misbruik van de regelgeving door kinderopvangorganisaties te voorkomen. De dienst kreeg reeds in 2013 de beschikking over een brief van de gemeente Capelle aan den IJssel aan het Ministerie van Sociale Zaken, waarin de minister werd verzocht maatregelen te treffen om vermoedelijke fraude met kinderopvangtoeslag door [kinderopvang 3] in [plaats] te bestrijden. Desondanks bleef de dienst kinderopvangtoeslag rechtstreeks aan kinderopvangorganisaties overmaken en werden ouders niet, dan wel onvoldoende, geïnformeerd over het bestaan, de mogelijke vormen en de mogelijke gevolgen van de fraude. [appellante] ging er van uit dat [kinderopvang 1] te goeder trouw handelde door ‘gratis opvang’ mogelijk te maken. Als zij uitvoeriger was geïnformeerd, dan had deze vorm van fraude voorkomen kunnen worden. Zij mag hiervan niet de dupe worden, aldus [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet degene die kinderopvangtoeslag ontvangt kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten, en bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519). 3.2. Niet in geschil is dat [appellante] in 2013 geen eigen bijdrage heeft betaald voor de opvang door tussenkomst van [kinderopvang 1], en dat als gevolg daarvan niet het volledige bedrag aan kosten voor die opvang is betaald. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op toeslag voor die opvang.
3.3. Dat, naar [appellante] stelt, de Belastingdienst/Toeslagen verwijtbaar jegens haar zou hebben gehandeld door haar niet op de hoogte te stellen van de omstandigheid dat kinderopvangorganisaties kunnen frauderen met kinderopvangtoeslag en de voorschotten kinderopvangtoeslag daarom niet van haar zouden mogen worden teruggevorderd, kan niet worden gevolgd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3224), is het de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag om steeds aan de daarvoor geldende voorwaarden te voldoen. [appellante] had zich dan ook van die voorwaarden op de hoogte moeten stellen. Dat [appellante] er van uit is gegaan dat [kinderopvang 1] te goeder trouw handelde door ‘gratis opvang’ mogelijk te maken, dient dan ook voor haar rekening en risico te blijven. Voor zover [appellante] stelt dat de dienst de voorschotten ten onrechte op de rekening van [kinderopvang 1] heeft gestort, kan zij evenmin worden gevolgd, nu de toeslag is uitbetaald op het door haarzelf in de aanvraag opgegeven bankrekeningnummer.
3.4. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Borman w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018
752.