ECLI:NL:RVS:2018:1918

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
201803892/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor verbouwing winkelruimte naar horeca, bioscoop en casino

Op 20 juni 2017 verleende het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk een omgevingsvergunning voor de verbouwing van winkelruimte naar horeca, bioscoop en casino op het perceel Professor Asserweg 1-3 te Waalwijk. Dit besluit werd door [verzoeker] en anderen aangevochten, waarna het college op 20 december 2017 het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde op 29 maart 2018 het beroep van [verzoeker] en anderen ongegrond. Hierop hebben zij hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 31 mei 2018 ter zitting werd behandeld.

De voorzieningenrechter, mr. C.J. Borman, oordeelde dat de belangen van [verzoeker] en anderen niet zodanig zwaarwegend zijn dat deze het belang van de vergunninghouder bij de realisatie van het bouwplan zouden moeten overschaduwen. De voorzieningenrechter stelde vast dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen verkeershinder te verwachten valt als gevolg van het bouwplan, en dat de vrees van [verzoeker] en anderen voor negatieve gevolgen niet voldoende onderbouwd was. Bovendien werd opgemerkt dat er geen onomkeerbare gevolgen zouden optreden indien de bouw zou aanvangen voordat er een uitspraak in de bodemprocedure was gedaan.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak vond plaats op 12 juni 2018, en de voorzieningenrechter werd bijgestaan door griffier mr. S. de Koning.

Uitspraak

201803892/2/A1.
Datum uitspraak: 12 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker] en anderen, gevestigd te Waalwijk,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 29 maart 2018 in zaken nrs. 18/665, 18/666, 18/667 en 18/668  in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] verleend voor het verbouwen van winkelruimte naar horeca, bioscoop en casino op het perceel Professor Asserweg 1-3 te Waalwijk.
Bij besluit van 20 december 2017 heeft het college het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2018 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2018, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [persoon] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Kuijper, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde]\ bijgestaan door mr. drs. B.F.J. Bollen, gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Een beoordeling van de door [verzoeker] en anderen tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure.
3.    [verzoeker] en anderen hebben verzocht om een voorlopige voorziening te treffen omdat zij vrezen dat de verkeerstoename als gevolg van het bouwplan negatieve effecten zal hebben op hun bedrijfsvoering. Voorts stellen zij dat de gemeente in het verleden hoge eisen heeft gesteld aan bedrijven die zich in het gebied waartoe het perceel behoort wilden vestigen, waaraan zij wel voldoen. Indien het bouwplan wordt gerealiseerd zullen er volgens hun onomkeerbare gevolgen plaatsvinden omdat er dan een andere bestemming aan het reeds gerealiseerde bouwwerk moet worden gegeven om leegstand te voorkomen.
4.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan aan de gestelde belangen niet zodanig gewicht worden toegekend dat het belang van vergunninghouder bij het realiseren van het bouwplan daarvoor moet wijken. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning gelet op de te verwachte verkeershinder niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het college heeft zich onder verwijzing naar het rapport van Goudappel Coffeng van 22 december 2016 op het standpunt gesteld dat er geen verkeershinder valt te verwachten als gevolg van het bouwplan. Het bouwplan zal met name in de avonduren verkeersbewegingen genereren en dit is een moment dat er weinig verkeersbewegingen zijn van de overige functies in het gebied. De enkele vrees van [verzoeker] en anderen voor negatieve gevolgen als gevolg van de verkeerstoename geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dat er in het verleden hoge eisen zouden zijn gesteld aan bedrijven, maakt niet dat het college reeds daarom de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat zich geen onomkeerbare gevolgen zullen voordoen indien wordt aangevangen met de bouw voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Het gebruik maken van een omgevingsvergunning hangende hoger beroep vindt op eigen risico plaats. Indien het besluit waarbij de omgevingsvergunning is verleend, wordt vernietigd, betekent dit dat een bouwwerk in stand wordt gelaten en wellicht in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning. Het college kan dan al dan niet op verzoek van [verzoeker] en anderen handhavend optreden.
5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Borman    w.g. De Koning
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018
712.