ECLI:NL:RVS:2018:1905

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
201705471/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 6 juli 2017 een beroep tegen een aanvullend besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 13 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de staatssecretaris werd afgewezen. Tevens werd er een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 juni 2018 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het tegen het aanvullend besluit ingediende beroepschrift en de aanvullingen daarop. De grief van de vreemdeling slaagt, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze geen proceskostenvergoeding heeft uitgesproken. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op een bedrag van € 501,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak bevestigt de overige onderdelen van de aangevallen uitspraak en benadrukt het belang van een correcte proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

201705471/1/V2.
Datum uitspraak: 7 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 juli 2017 in zaak nr. NL17.3160 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2017, aangevuld bij besluit van diezelfde datum, heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 6 juli 2017 heeft de rechtbank het tegen het aanvullend besluit door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt in de grief, gelet op de omstandigheden van dit geval, terecht dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het tegen het aanvullend besluit ingediende beroepschrift en de aanvullingen op dit beroepschrift van 20 juni 2017 en 27 juni 2017.
De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het tegen het aanvullend besluit ingediende beroepschrift en de aanvullingen hierop. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, bepaalt de Afdeling dat de staatssecretaris een bedrag van € 250,50 moet vergoeden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2584, onder 4).
3.    De staatssecretaris moet verder op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld. Omdat in het hoger beroep uitsluitend over het oordeel van de rechtbank over de vergoeding van de proceskosten wordt geprocedeerd merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij de wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 juli 2017 in zaak nr. NL17.3160, voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken voor het tegen het aanvullend besluit ingediende beroepschrift en de aanvullingen hierop;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Sanchit-Premchand
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018
691.