201802946/1/A1 en 201802946/2/A1.
Datum uitspraak: 8 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2018 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in Uilennest (wijk 75), Haagse Hout in Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, en het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het college heeft een plaatsingsplan opgesteld voor de plaatsing van ORAC’s in de wijk Uilennest. ORAC 75-17A zal geplaatst worden aan de Breitnerlaan, halverwege tussen de Hanedoesstraat en de Thérèse Schwartzestraat. [appellante] woont aan de Thérèse Schwartzestraat [..]. Haar slaapkamer en tuin liggen onmiddellijk naast de geplande locatie voor ORAC 75-17A. [appellante] is het niet eens met deze locatie, met name omdat zij vreest voor geluidoverlast.
3. [appellante] betoogt dat de in het plaatsingsplan vastgestelde locatie tot onaanvaardbare geluidoverlast zal leiden. Het open en dichtdoen van de klep van de ORAC maakt veel lawaai, hetgeen volgens haar bevestigd wordt door bewoners bij wie al een ORAC vlakbij hun woning is geplaatst. Daarbij komt dat het Uilennest een rustige wijk is en de ORAC direct naast haar slaapkamer en tuin geplaatst zal worden.
3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de ORAC’s zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers. Daardoor veroorzaakt het plaatsen van een huisvuilzak volgens het college niet of nauwelijks geluidhinder. De ORAC’s worden twee keer per week op werkdagen tussen 07:00 uur en 22:00 uur geleegd en het legen duurt slechts 5 tot 10 minuten. De geluidhinder blijft daarom volgens het college binnen aanvaardbare grenzen.
De Afdeling overweegt dat [appellante] mogelijk enige hinder van het gebruik van de ORAC zal ondervinden. Gelet op de toelichting van het college is het echter niet aannemelijk dat zich onaanvaardbare geluidhinder zal voordoen, ook niet nu de ORAC gepland is in een naar gesteld rustige wijk en naast haar slaapkamer en tuin.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat het college niet in redelijkheid de door haar aangedragen alternatieve locatie heeft kunnen afwijzen. [appellante] heeft voorgesteld om de ORAC te plaatsen op de Thérèse Schwartzestraat tegenover nummer [..]. Op deze locatie zal niemand last hebben van de ORAC, aldus [appellante]. Volgens haar zal deze locatie er niet toe leiden dat bewoners verder moeten lopen, omdat de huishoudens aan de Hanedoesstraat, waarvoor de alternatieve locatie verder weg zal zijn, gebruik kunnen maken van ORAC 75-16A. Voor de overige huishoudens is de alternatieve locatie dichterbij.
4.1. Het college wil niet meewerken aan het plaatsen van ORAC 75-17A op de voorgestelde alternatieve locatie, omdat daarmee een evenwichtige spreiding van ORAC’s in het geding komt en de alternatieve locatie minder veilig te bereiken is. Het college vindt het niet wenselijk dat huishoudens aan wie ORAC 75-17A is toegewezen, gebruik gaan maken van ORAC 75-16A, omdat daardoor laatstgenoemde ORAC sneller vol zal zitten en huisvuilzakken wellicht naast de ORAC geplaatst zullen worden. Weliswaar is het ook mogelijk dat huishoudens van ORAC 75-16A gebruik zullen maken als ORAC 75-17A op de in het plaatsingsplan opgenomen locatie wordt geplaatst, maar de drempel om naar ORAC 75-17A te lopen, zal dan voor de huishoudens aan de Hanedoesstraat lager zijn dan als deze op de voorgestelde alternatieve locatie wordt geplaatst. Daarnaast vindt het college van belang dat de in het plaatsingsplan opgenomen locatie is gelegen aan een weg waar maximaal 30 km/u gereden mag worden. Om de voorgestelde alternatieve locatie te kunnen bereiken, zullen bewoners de Thérèse Schwartzestraat moeten oversteken, terwijl daar 50 km/u gereden mag worden, hetgeen het college minder veilig acht.
4.2. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet waarom het het met het oog op een evenwichtige spreiding van ORAC’s onwenselijk vindt dat meer huishoudens gebruik zullen maken van ORAC 75-16A. De Afdeling acht aannemelijk dat minder huishoudens geneigd zullen zijn gebruik te maken van ORAC 75-17A in plaats van ORAC 75-16A, indien de ORAC op de voorgestelde alternatieve locatie zal worden geplaatst. Daar komt bij dat het college gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom het de voorgestelde alternatieve locatie minder veilig vindt. De stelling van [appellante] dat de Thérèse Schwartzestraat binnenkort een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u zal kennen, leidt er niet toe dat het college in redelijkheid tot een ander oordeel had moeten komen, nu de maximaal toegestane snelheid ten tijde van het besluit 50 km/u was en ook niet zeker is dat de maximaal toegestane snelheid verlaagd zal worden naar 30 km/u. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten om de ORAC niet te plaatsen op de voorgestelde alternatieve locatie.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Driel
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2018
414-811.