ECLI:NL:RVS:2018:1892

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201706381/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring woning door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 28 juni 2017 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard ongegrond verklaarde. De aanvraag was ingediend omdat [appellant] in een onhoudbare woonsituatie verkeerde, waarbij hij met zijn vrouw en kinderen op de tweede etage van de woning van zijn zoon woonde. Hij stelde dat zijn gezondheid achteruitging door de stress en de onhoudbare situatie. Het college had de aanvraag op 14 maart 2016 afgewezen, en het bezwaar daartegen was op 12 september 2016 ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen, omdat er geen ernstige medische of psychische klachten waren aangetoond die gerelateerd waren aan de woonsituatie. Ook de toegankelijkheid van de woning werd niet als probleem erkend. De rechtbank concludeerde dat de spanningen van het samenwonen met meerdere personen niet voldoende grond vormden voor voorrang op andere woningzoekenden. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten en voerde hij aan dat hij recht had op voorrang op basis van sociale gronden en het recht op familieleven volgens artikel 8 van het EVRM.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde verklaringen niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van ernstige problemen die een urgentieverklaring rechtvaardigden. De wens om een eigen huishouden te voeren en de situatie van samenwonen met familieleden waren niet voldoende om voorrang te krijgen. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid van de hardheidsclausule kon afzien. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201706381/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heerhugowaard,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 28 juni 2017 in zaak nrs. 16/4513 en 17/2157 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 12 september 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard, en het college, vertegenwoordigd door M.A. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] is in 2011 failliet verklaard waarna zijn woning is verkocht aan één van zijn zonen. [appellant] is met zijn vrouw en andere kinderen op basis van verhuur de tweede etage van de woning blijven bewonen. Hij heeft zich in 2015 ingeschreven als woningzoekende. [appellant] heeft een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend omdat de situatie in de woning volgens hem onhoudbaar is gezien het grote aantal personen dat er woont en hij zich dient te schikken naar de huisregels van zijn zoon en schoondochter. In de aanvraag heeft hij toegelicht dat zijn gezondheid achteruit gaat door alle stress en ruzies en dat zijn zoon van 13 jaar oud als diabeet in de verleiding komt te snoepen. Ook kan zijn vrouw geen uitkering aanvragen in verband met alle inwonende volwassenen, is zijn dochter al twee keer gezakt op school en heeft zijn zoon de ruimte nodig omdat zijn schoondochter zwanger is. In bezwaar heeft [appellant] gesteld dat de tweede etage vanwege zijn gezondheidsproblemen ook moeilijk toegankelijk is en heeft hij een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
De aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen. Hiertoe heeft zij overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde stukken niet blijkt van ernstige medische of psychische klachten die zijn gerelateerd aan de huidige woonruimte en dat dit ook niet aannemelijk is. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de toegankelijkheid van de huidige woonruimte problemen met zich brengt. De spanningen die het wonen in een woning met veel personen met zich brengt zijn onvoldoende grond voor het verlenen van voorrang op andere woningzoekenden en ook doet zich geen acute noodsituatie voor nu de huidige woonsituatie al sinds 2011 bestaat, aldus de rechtbank. Voorts is volgens de rechtbank niet gebleken dat het voor [appellant] niet mogelijk is op enigerlei wijze een gezinsleven met zijn kinderen te hebben zodat het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven niet wordt geschonden.
Het hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat hij onderbouwde verklaringen heeft overgelegd waaruit volgt dat het niet doenlijk is de woning met zoveel bewoners te blijven bewonen. Hij stelt dat hij in aanmerking komt voor voorrang op basis van sociale gronden omdat hij als vader de fulltime zorg voor zijn minderjarige en meerderjarige kinderen wil dragen en weer het hoofd van het gezin wenst te zijn. [appellant] doet nogmaals een beroep op de hardheidsclausule en op eerbiediging van het recht op familieleven neergelegd in artikel 8 van het EVRM. Hij stelt hiertoe dat hij ten spoedigste wil worden herenigd met zijn zoontje en samen met hem weer in gezinsverband wil kunnen leven, bij voorkeur in een eengezinswoning dan wel een appartement of maisonette op de begane grond. [appellant] verzoekt de Afdeling zelf voorziend over te gaan tot onmiddellijke toewijzing van de urgentieverklaring voor een woning in het sociale segment, welke woning in ieder geval dient te zijn voorzien van drie seperate slaapkamers.
Relevante regelgeving
4.    In artikel 8 van het EVRM staat:
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
In de Huisvestingsverordening Heerhugowaard 2015 (hierna: de Verordening) staat:
artikel 8
1. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. Tot de woningzoekenden bedoeld in het eerste lid behoort de woningzoekende die zijn zelfstandige woonruimte in de regio heeft of zal moeten verlaten in verband met:
- een medische en/of sociale indicatie.
artikel 15
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot onbillijkheid van overwegende aard leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
In de Beleidsregels Urgentie Heerhugowaard (hierna: de Beleidsregels) staat:
2a Urgentie op grond van sociale indicatie:
Alleen in zeer uitzonderlijke situaties kan een beroep worden gedaan op een urgentie op grond van sociale indicatie. Voor deze urgentie komen in aanmerking:
-personen waarbij sprake is van ernstige psychiatrische en/of psycho-sociale problematiek in relatie met de zelfstandige woonomstandigheden en
-daarbij moet aannemelijk worden gemaakt dat medicatie/therapie in de afgelopen 6 maanden niet tot verbetering/oplossing van de problematiek heeft geleid en een andere zelfstandige woonsituatie een oplossing biedt voor de ernstige psychiatrische en/of psycho-sociale problemen.
Het oordeel van de Afdeling
5.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen. De rechtbank heeft daarbij terecht en op goede gronden geoordeeld dat de verklaringen die [appellant] heeft overgelegd geen basis bieden voor het oordeel dat zich ernstige psychiatrische en/of psychosociale problematiek in relatie met de woonsituatie voordoet en dat dit ook niet aannemelijk is gemaakt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de tweede etage van de woning voor [appellant] moeilijk bereikbaar is. [appellant] heeft ook niet onderbouwd om welke reden deze oordelen van de rechtbank onjuist zijn, anders dan een herhaling van zijn eerdere stellingen. Het college heeft onder verwijzing naar de Verordening en de Beleidsregels benadrukt dat een urgentie op sociale gronden alleen in uitzonderlijke situaties aan de orde is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college heeft kunnen stellen dat het enkele wonen in een woning met veel personen hiertoe onvoldoende is. Ook de wens om een eigen huishouding te voeren is hiertoe onvoldoende. Hierbij is uitgangspunt dat bij het verlenen van urgentie een streng beleid wordt gevoerd omdat het verlenen van voorrang voor de één betekent dat andere woningzoekenden langer moeten wachten.
Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellant] gesteld dat hij met zijn beroep op het EVRM en de term gezinshereniging bedoelt dat hij weer met zijn vrouw, dochter en zoon in één woning kan wonen. Omdat hij in de huidige situatie met deze familieleden samen op de tweede etage van de woning van zijn zoon woont, heeft de rechtbank alleen al daarom terecht geoordeeld dat niet valt in te zien op welke wijze het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op familieleven in dit geval wordt geschonden.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule kon afzien. [appellant] heeft behalve herhaling van wat hij al bij de rechtbank heeft gesteld, zijn hoger beroep verder niet onderbouwd zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
317.