ECLI:NL:RVS:2018:1890

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201706691/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekende met psychische problemen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een alleenstaande man, [appellant], die een urgentieverklaring heeft aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. De aanvraag werd afgewezen op 21 september 2016, omdat het college van mening was dat er geen urgent woonprobleem was. De man woont in een studentencomplex en heeft aangegeven dat hij slecht slaapt en stemmingswisselingen ervaart door zijn woonsituatie. Het college heeft gesteld dat de man geen bijzondere omstandigheden heeft die hem onderscheiden van andere studenten, en dat hij gebruik moet maken van de kamermarkt.

De rechtbank Amsterdam heeft op 29 juni 2017 de afwijzing van de urgentieverklaring bevestigd, en het beroep van de man ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college een strikt beleid voert bij de afgifte van urgentieverklaringen en dat de man op de hoogte was van de tijdelijke aard van zijn huur. De man heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarin hij aanvoert dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn psychische problemen en de gevolgen daarvan voor zijn woonsituatie.

De Raad van State heeft de zaak op 6 juni 2018 behandeld en geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen urgent huisvestingsprobleem is. De Raad van State bevestigt dat de man, ondanks zijn problemen, niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, omdat hij beschikt over tijdelijke woonruimte en er geen schrijnende situatie is die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201706691/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amstelveen,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2017 in zaak nr. 17/1433 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 29 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.C. Mcarthur-Meering, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] is een alleenstaande man van nu 28 jaar. Hij woont in een studentencomplex naast een trappenhuis. Hij heeft gevraagd om een urgentieverklaring omdat hij slecht slaapt en stemmingswisselingen heeft als gevolg van zijn woonsituatie.
Het college heeft het verzoek afgewezen omdat er geen urgent woonprobleem is zoals bedoeld in de Huisvestingsverordening Amstelveen 2016 (hierna: de Verordening). De door [appellant] gehuurde woonruimte is een studentenkamer waarvan de huur van tijdelijke aard is omdat deze is gekoppeld aan het volgen van een studie. [appellant] onderscheidt zich daarmee niet van andere studenten die na afloop van de tijdelijke huur van een studentenwoning andere woonruimte moeten zoeken. Verder moet [appellant] als alleenstaande gebruik maken van de kamermarkt, aldus het college.
De aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen. Hierbij heeft zij betrokken dat het college een strikt beleid voert bij de afgifte van urgentieverklaringen omdat het verstrekken van zo’n verklaring betekent dat voorrang wordt gegeven op andere woningzoekenden terwijl weinig sociale huurwoningen beschikbaar zijn voor het grote aantal woningzoekenden. Het college heeft volgens de rechtbank terecht gesteld dat zich in het geval van [appellant] geen urgent woonprobleem voordoet omdat hij woonruimte heeft en ook wist dat hij deze weer zou moeten verlaten. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat geen grond aanwezig is voor het oordeel dat het college in redelijkheid toepassing aan de hardheidsclausule had dienen te geven omdat zich in het geval van [appellant] geen schrijnende situatie voordoet.
Het hoger beroep
3.    [appellant] betoogt in hoger beroep dat de uitspraak van de rechtbank niet deugdelijk is gemotiveerd. Volgens hem is geen rekening gehouden met zijn omstandigheden. Hij voert hiertoe aan dat hij niet daadwerkelijk in de studentenwoning woont omdat deze ongeschikt is voor hem zodat ten onrechte er vanuit is gegaan dat hij woonruimte heeft. Zijn huidige woonsituatie heeft er volgens [appellant] toe geleid dat hij agressieproblemen heeft en inmiddels is ontslagen op zijn werk, met zijn studie is gestopt en in de auto of bij kennissen slaapt. Hij kan ook niet terug naar zijn ouders omdat daar te veel mensen wonen. Hij heeft een stemmings- en angststoornis ontwikkeld, is afgekeurd en ontvangt een ziektewetuitkering waardoor hij in een uitzichtloze situatie zit. Volgens [appellant] had het college toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule en heeft hijzelf de noodzaak hiertoe voldoende met stukken onderbouwd.
Relevante regelgeving
4.    In de Verordening staat:
artikel 2.6.5. (algemene weigeringsgronden urgentieverklaring)
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
[…]
artikel 2.6.11. (hardheidsclausule)
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie;
[…]
Oordeel van de Afdeling
5.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen. Hiertoe heeft zij terecht geoordeeld dat een urgent huisvestingsprobleem zoals bedoeld in de Verordening zich niet voordoet. Het college heeft daarbij mogen betrekken dat [appellant] de beschikking heeft over tijdelijke woonruimte en dat de problemen die hij in zijn huidige studentenwoning ervaart geen grond kunnen zijn voor het verlenen van voorrang op andere woningzoekenden alleen al omdat deze woonruimte naar zijn aard tijdelijk is. Of de woonruimte door [appellant] daadwerkelijk wordt gebruikt speelt daarbij geen rol. Het college heeft terecht gesteld dat niet is onderbouwd waarom [appellant] geen gebruik zou kunnen maken van de kamermarkt, zoals het betrekken van een reguliere kamer die niet naast een trappenhuis of in een studentencomplex ligt.
Over toepassing van de hardheidsclausule heeft het college benadrukt dat deze alleen aan de orde is als weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie. Het college heeft in zoverre betekenis mogen toekennen aan het feit dat [appellant] van tevoren wist dat de bewoning van de studentenwoning tijdelijk was en dat voor alle studenten geldt dat de woonruimte zal moeten worden verlaten bij beëindiging van de studie. Ook bij de afweging over de toepassing van de hardheidsclausule heeft het college mogen betrekken dat niet is gebleken dat [appellant] geen gebruik kan maken van de reguliere kamermarkt. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
317.