201706761/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2017 in zaak nr. 17/1037 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2016 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. D.E.J. Maes, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door A. Zalinyan, mr. P.A. Thijssen en mr. C. Schol, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is een alleenstaande vrouw van nu 46 jaar oud. Zij woonde ten tijde van de aanvraag in een kamer met gedeelde voorzieningen. Zij heeft een urgentieverklaring verzocht omdat zij een zoon heeft van toen 13 jaar oud met wie zij samen op een slaapbank moet slapen. Zij heeft aangevoerd dat deze kamer in een slooppand ligt en er veel vocht en schimmel aanwezig is en dat het onrustig is. Hierdoor heeft zij psychische en lichamelijke klachten ontwikkeld.
Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellante] op grond van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond : Haarlem 2015 (hierna: de Verordening) niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Het college heeft hierbij van belang geacht dat haar zoon staat ingeschreven bij zijn oma, waar hij samen met zijn vader woont. Bij co-ouderschap kan alleen aan degene bij wie het kind staat ingeschreven zo nodig een urgentieverklaring worden verleend. Verder is volgens het college niet gebleken dat de woonsituatie de lichamelijke of psychische gezondheid van [appellante] zeer ernstig bedreigt en is niet gebleken dat [appellante] niet in een andere kamer of een woning met tijdelijke huur kan gaan wonen, aldus het college.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring mocht afwijzen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet onredelijk is dat het college zeer strenge eisen stelt aan het verkrijgen van een urgentieverklaring omdat het aanbod van goedkopere huurwoningen in Haarlem heel schaars is. Nu de zoon van [appellante] staat ingeschreven bij zijn oma behoefde het college gelet op artikel 9, zevende lid, van de Verordening in zoverre geen rekening te houden met de huisvesting van de zoon, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft verder overwogen dat de situatie van [appellante] verre van optimaal is, maar dat niet is gebleken dat de lichamelijke en psychische gezondheid van [appellante] hierdoor zeer ernstig wordt bedreigd. De dreigende dakloosheid is verder onvoldoende concreet, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
3. [appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar dreigende dakloosheid onvoldoende concreet was. Zij heeft de kamer inmiddels moeten ontruimen en is nu door de verhuurder tijdelijk gehuisvest in het naastgelegen pand. Dit is een kleine studio die zij alleen kan betalen omdat ze huurkorting krijgt en die ze ook weer zal moeten verlaten. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte geoordeeld dat er andere oplossingen voor haar huisvestingsprobleem zijn zoals een antikraakwoning omdat in zo’n woning geen kinderen mogen wonen en het steeds moeten verhuizen ook te veel stress met zich brengt. De behoefte aan een grotere huurwoning met een sociale huurprijs is dan ook nog onverminderd aanwezig. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte betekenis toegekend aan het feit dat haar zoon staat ingeschreven bij zijn oma. Feitelijk heeft hij ook hoofdverblijf bij [appellante], nu hij volgens het convenant van co-ouderschap de helft van de tijd bij [appellante] woont. Als ze geen goede huisvesting kan bieden dan kan zij dit convenant niet uitvoeren. Bovendien is de woning van oma ook te klein voor drie personen en daarom eigenlijk niet geschikt. [appellante] doet voor zover nodig een beroep op de hardheidsclausule.
Relevante regelgeving
4. In de Verordening staat:
artikel 9
[…]
2. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. […]
4. Tot de woningzoekende bedoeld in het tweede lid behoort tevens de woningzoekende die minimaal een jaar inwoner is van één van de gemeenten in Zuid-Kennemerland en die in zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie.
7. De voorrangsregels van artikel 7 zijn van toepassing op woningzoekenden met een urgentieverklaring met dien verstande dat een kind slechts kan behoren tot het huishouden waar het zijn hoofdverblijf heeft. In het geval van co-ouderschap worden bij de beoordeling van de urgentieaanvraag kinderen tot één huishouden toegerekend. Wanneer de urgentie wordt toegekend, kan in het geval van co-ouderschap het kind wel bij de vaststelling van het zoekprofiel tot het huishouden worden gerekend.
artikel 21
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Het oordeel van de Afdeling
5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring mocht afwijzen. De Verordening voorziet nadrukkelijk in het geval waarin personen co-ouderschap uitoefenen. In dat geval worden kinderen bij de beoordeling van de urgentieaanvraag aan één huishouden toegerekend. Hierbij is gekozen voor het hoofdverblijf en dat is het adres waar de kinderen staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Het college heeft in het besluit toegelicht dat het in de regio Zuid-Kennemerland bestaande tekort aan woonruimte niet toelaat dat in geval van co-ouderschap, indien één ouder geen of onvoldoende woonruimte heeft, deze ouder aanspraak kan maken op een urgentieverklaring. Hieraan ligt volgens het college ten grondslag dat huisvestingsproblemen als gevolg van echtscheiding of verbreking van de samenwoning waarbij kinderen betrokken zijn veel voorkomen, zodat het toekennen van urgentie aan beide co-ouders de al zeer beperkte sociale woningvoorraad ontoelaatbaar onder druk zou zetten. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Omdat de zoon van [appellante] staat ingeschreven bij zijn vader op het adres van zijn oma heeft hij voor de toepassing van de Verordening daar zijn hoofdverblijf. De stelling van [appellante] dat haar zoon voor andere regelgeving, zoals de belastingregelgeving, wel ook op haar adres hoofdverblijf heeft laat onverlet dat zij voor toepassing van dit onderdeel van de Verordening alleen in aanmerking komt als de zoon in de zin van de Verordening hoofdverblijf bij haar heeft, wat niet het geval is.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college de dreiging van dakloosheid onvoldoende concreet heeft mogen achten. Weliswaar was destijds bekend dat het pand op enig moment zou worden gesloopt of gerenoveerd, maar niet wanneer dit zou gebeuren en ook niet wat daarvan het gevolg zou zijn voor [appellante]. Daar komt bij dat het college het standpunt heeft mogen innemen dat niet aannemelijk is gemaakt dat het wonen in een andere kamer of een woning in tijdelijke verhuur voor [appellante] niet mogelijk is of dat zij dan haar co-ouderschap niet zou kunnen uitvoeren. Wonen in een kamer waardoor weinig leefruimte aanwezig is is weliswaar geen ideale situatie en de wens van [appellante] om meer leefruimte aan haar zoon te bieden is dan ook begrijpelijk, maar dit betekent niet dat dergelijke woonruimte in haar situatie niet mogelijk is.
Voor toepassing van de hardheidsclausule heeft het college in redelijkheid geen grond behoeven te zien. Hoewel de situatie van [appellante] niet ideaal is, heeft het college in redelijkheid mogen stellen dat deze niet zo ernstig is dat dit voorrang op andere woningzoekenden die daardoor langer moeten wachten, rechtvaardigt.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
317.