ECLI:NL:RVS:2018:1884

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201706773/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Weerdinge en de rechtsgeldigheid van de vaststelling door de raad van de gemeente Emmen

Op 6 juni 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Weerdinge", dat op 29 juni 2017 door de raad van de gemeente Emmen is vastgesteld. De appellant, wonend te Emmen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij zich niet kan verenigen met de bouw van een vrijstaande woning op het perceel Weerdingerstraat 2, dat in het bestemmingsplan is opgenomen. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is op 30 april 2018 ter zitting behandeld.

De Afdeling heeft in haar overwegingen het toetsingskader uiteengezet, waarbij de raad beleidsruimte heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die nodig zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt of het besluit van de raad in overeenstemming is met het recht en of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De appellant heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder de stelling dat er geen behoefte is aan de woning en dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte is aan de woning en dat de aantasting van het woon- en leefklimaat niet onevenredig is. De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201706773/1/R3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant]e A] en [appellant] B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Emmen,
en
de raad van de gemeente Emmen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Weerdinge" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2018, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inleiding
2.    Het plan is overwegend conserverend van aard. Voor het perceel Weerdingerstraat 2 voorziet het in een wijzigingsbevoegdheid voor een vrijstaande woning. [appellant] woont ten noorden van dit perceel op het adres [locatie]. Hij kan zich niet met de bouw van de vrijstaande woning verenigen.
Procedureel
3.    De raad betoogt dat de beroepsgrond van [appellant] over artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geen steun vindt in een door [appellant] ingediende zienswijze.
3.1.    Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
[appellant] heeft zijn zienswijze gericht tegen de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied - Weerdingerstraat 2". Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Dit betekent dat genoemde beroepsgrond beoordeeld dient te worden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
4.    [appellant] betoogt dat er geen behoefte bestaat als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, aan een woning.
4.1.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied - Weerdingerstraat 2" toegekend.
Artikel 5, lid 5.7.1, aanhef en onder b, van de planregels luidt: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen in de zin dat er een vrijstaande woning, conform de bestemming Wonen - Vrijstaand 3, wordt gerealiseerd binnen de aanduidingen "wetgevingszone - wijzigingsgebied - Weerdingerstraat 1" en "wetgevingszone - wijzigingsgebied - Weerdingerstraat 2", waarbij de volgende bepalingen gelden:
1. de voorgevel van de vrijstaande woning dient in de gevellijn van de naastgelegen woning te worden gebouwd;
2. ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied - Weerdingerstraat 1" dient te worden voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder;
3. ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied - Weerdingerstraat 2" dient de gevel van de woning gericht op de Weerdingerstraat te worden uitgevoerd als dove gevel."
4.2.    De raad stelt dat de beoogde ontwikkeling niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
4.3.    Artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro, zoals dat luidde ten tijde van belang, luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."
Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, luidt:
"Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
4.4.    Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Het betoog faalt.
Nut en noodzaak
5.    [appellant] betoogt dat geen behoefte bestaat aan een woning. Hiertoe wijst hij er onder meer op dat in de Woonvisie 2012-2017 "Thuis in Emmen", vastgesteld door de raad op 20 december 2012 staat dat er vergrijzing en bevolkingskrimp is en dat nieuwe woningbouwinitiatieven in principe niet worden ondersteund, tenzij het gaat om niet concurrerende planvorming en om projecten die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit door transformatie.
5.1.    De raad stelt dat de woonvisie 2012-2017 de bouw van een particuliere woning in Weerdinge niet uitsluit. De Afdeling acht dit juist. Hiertoe wordt overwogen dat in de woonvisie niet is gekozen voor een "nullijn" voor de dorpen. Er blijft ruimte voor woningbouwinitiatieven van particulieren. Overigens is door de raad ter zitting toegelicht dat de nieuwe woonvisie de bouw van een particuliere woning evenmin uitsluit.
De raad stelt dat de eigenaar van het perceel heeft aangegeven dat hij met een concreet bouwplan komt en een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan zodra het bestemmingsplan onherroepelijk is. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met een woning op het perceel Weerdingerstraat 2 wordt voorzien in een behoefte.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
6.    [appellant] betoogt dat zijn woon- en leefklimaat worden aangetast door een vermindering van privacy en aantasting van zijn uitzicht.
6.1.    Niet valt uit te sluiten dat het woon- en leefklimaat van [appellant] in enige mate zal worden aangetast door de bij de wijzigingsbevoegdheid voorziene woning, aangezien deze is voorzien op een thans onbebouwd perceel, waar [appellant] vanuit zijn woning zicht op heeft. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in beginsel niet onevenredig wordt aangetast. In dit verband merkt de Afdeling op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Het betoog faalt.
Waardevermindering
7.    [appellant] vreest voor een waardevermindering van zijn woning.
7.1.    Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Cultuurhistorische waarden
8.    [appellant] betoogt dat de cultuurhistorische waarden van het dorp worden aangetast door verdere uitbreiding van het dorp met 1 woning. Hij stelt zich op het standpunt dat de historische markegrens hierdoor wordt overschreden.
8.1.    De raad stelt dat ten behoeve van het bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van het landschap hebben plaatsgevonden. Dit blijkt uit het rapport "Weerdinge het landschap en dorp in historisch perspectief" van Bureau Scholtens van december 2015. In bijlage II van de planregels is de kaart "Weerdinge en landschap en dorp in historisch perspectief" opgenomen. De raad stelt dat uit de analyse en kaart blijkt dat de locatie Weerdingerstraat 2 niet van bijzondere waarde is voor het dorp Weerdinge. De Afdeling overweegt dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
De raad stelt voorts dat niet duidelijk is wat [appellant] bedoelt met de opmerking dat de historische markegrens wordt overschreden. Uit de kaart openomen in bijlage II, blijkt dat de woning van [appellant] de historische markegrens al overschrijdt, aldus de raad. In genoemd rapport wordt geconstateerd dat aan de oostzijde van de Weerdingerstraat de historische markegrens niet meer als zodanig herkenbaar is. De bouw van een woning ten zuiden van de woning van [appellant] heeft dan ook geen invloed op de herkenbaarheid van de historische markegrens en tast de cultuurhistorische waarde van de markegrens volgens de raad ter plaatse niet aan. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Het betoog faalt.
9.    Het beroep is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Priem
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
646.