201700721/1/A1.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RetailPlan B.V., gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 december 2016 in zaak nr. 16/1037 in het geding tussen:
Retailplan
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
Procesverloop
Bij brief van 30 september 2015 is namens het college aan Retailplan medegedeeld dat een ingediende verzoek voor gebruik van de gronden aan de Dertien Aprilstraat 46 te Oosterwolde (hierna: het perceel) buiten behandeling wordt gelaten.
Bij beslissing van 20 januari 2016 heeft het college het door Retailplan daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2016 heeft de rechtbank het door Retailplan daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Retailplan hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met de zaken nrs. 201700720/1/A1 en 201700722/1/A1, ter zitting behandeld op 23 november 2017, waar RetailPlan, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.S. Boersma, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen hebben Retailplan en het college nadere stukken toegezonden.
Overwegingen
1. Bij brief van 3 augustus 2015 heeft Retailplan bij het college aandacht gevraagd voor een plan tot herontwikkeling van het perceel Dertien Aprilstraat 46 te Oosterwolde. Dit plan betreft herbouw van de inmiddels grotendeels gesloopte bebouwing ter plaatse van de fundering met een oppervlakte van 4.500 m² voor detailhandel met horecafunctie. In deze brief heeft Retailplan verzocht om medewerking door middel van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.
Bij brief van 26 augustus 2015 is Retailplan van gemeentewege verzocht om voor 24 september 2015 aanvullende gegevens in te dienen. Bij brief van 3 september 2015 heeft Retailplan bericht dat aanvullende gegevens worden gevraagd, die volgens haar niet nodig zijn. Bij brief van 4 september 2015 is hierop door het college gereageerd. Op 7 september 2015 heeft een gesprek met wethouder De Boer plaatsgevonden. In een e-mailbericht van 8 september heeft Retailplan een door haar gemaakt kort verslag daarvan verzonden. Hierop is bij e-mailbericht van 10 september 2015 gereageerd. Retailplan heeft vervolgens twee stukken overgelegd.
Bij brief van 30 september 2015 is namens het college de als zodanig aangemerkte aanvraag buiten behandeling gelaten.
2. Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
[…]"
2.1.1. Bij uitspraak van heden, 201700722/1/A1, heeft de Afdeling geoordeeld dat de brief van 3 augustus 2015 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Uit het bepaalde in artikel 1:3, tweede lid, laatste zinsnede, van de Awb volgt dat nu de brief van 3 augustus 2015 geen aanvraag in de zin van het derde lid van dat artikel is, de reactie daarop van 30 september 2015 namens het college geen besluit in de zin van het eerste lid van dat artikel is. Het college had het tegen die reactie gemaakte bezwaar dan ook niet-ontvankelijk dienen te verklaren, omdat dat rechtsmiddel gelet op artikel 7:1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 8:1 van die wet hier niet openstond. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3. Hetgeen Retailplan heeft aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 20 januari 2016 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van het college op het bezwaarschrift van Retailplan slechts kan strekken tot het niet-ontvankelijk verklaren van dit bezwaar. De Afdeling zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 december 2016 in zaak nr. 16/1037;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf van 20 januari 2016, kenmerk Z-15-21398;
V. verklaart het bezwaarschrift van RetailPlan B.V. tegen de brief van 30 september 2015 niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RetailPlan B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 837,00 (zegge: achthonderdzevenendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
270.