201703169/1/R3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A], [appellante B] en [appellante C] (hierna gezamenlijk: [appellante]), alle gevestigd te Vlaardingen, en [appellant D], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Vlaardingen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Marathonweg - Spoorkruising" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en [appellant D] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2018, waar zijn verschenen:
- [appellante] en [appellant D], vertegenwoordigd door mr. E. Smits, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde];
- de raad, vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, en ir. P.C.H.M. Joormann.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet hoofdzakelijk in een nieuw aan te leggen ongelijkvloerse kruising van de Marathonweg met de spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland in Vlaardingen. De spoorlijn zal in de toekomst worden gebruikt voor de Randstadrail, met een hogere frequentie. De raad verwacht dat hierdoor de bestaande gelijkvloerse kruising met slagbomen te vaak gesloten zou zijn en dat er opstoppingen zouden ontstaan. Onderdeel van de voorziene wijziging van de Marathonweg is de aanleg van twee rotondes, ten noorden en ten zuiden van de spoorlijn.
[appellante] is gevestigd aan de [locatie] in Vlaardingen, nabij de Marathonweg en de noordelijke rotonde. [appellant D] is eigenaar van het desbetreffende pand.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3. Ter zitting hebben [appellante] en [appellant D] de beroepsgronden over externe veiligheid en archeologische waarden ingetrokken.
Ontvankelijkheid
4. Het beroep is mede ingesteld namens [belanghebbende A] en [belanghebbende B] Niet is gebleken dat de belangen van deze twee rechtspersonen rechtstreeks bij de vaststelling van het plan zijn betrokken. Daarom zijn deze twee rechtspersonen geen belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en kunnen zij daartegen geen beroep instellen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk voor zover het namens hen is ingesteld.
Verkeersgegevens
5. [appellante] en [appellant D] betogen dat de onderzoeken naar de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit berusten op verkeersgegevens die onvoldoende zijn onderbouwd. Zij wijzen erop dat de plantoelichting staat dat volgens het gemeentelijke verkeersmodel de verkeersintensiteiten in 2014 iets lager zijn dan in 2017, waardoor het ongunstigste scenario zou zijn beoordeeld. [appellante] en [appellant D] kunnen dit niet volgen. Elders in de toelichting staat juist dat de aanpassing van de Marathonweg nodig is vanwege de toenemende verkeersintensiteiten. Ter zitting hebben [appellante] en [appellant D] verder gesteld dat de door de raad overgelegde tellingen uit 2017 niet goed zijn te vergelijken met de berekeningen uit 2014, omdat niet duidelijk is of dezelfde periode en tijden zijn gehanteerd.
Verder hebben [appellante] en [appellant D] ter zitting aangevoerd dat een toename van verkeer op de Marathonweg te verwachten valt, omdat dit de enige toegangsweg is voor het gebied achter hun pand dat wordt herontwikkeld voor bedrijfsdoeleinden. Ook hebben zij ter zitting gesteld dat er meer verkeer over de Marathonweg zal rijden doordat de ongelijkvloerse kruising in het plangebied straks de enige overblijvende kruising met het spoor is.
5.1. De raad stelt dat de basisverkeersgegevens in het gemeentelijke verkeersmodel dateren uit 2014. Jaarlijks een nieuw model maken is onuitvoerbaar, maar wegaanpassingen en dergelijke worden er wel in verwerkt. Dit is volgens de raad een gebruikelijke werkwijze die representatieve uitkomsten geeft.
Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat om het verkeersmodel te verifiëren regelmatig verkeerstellingen worden gedaan. Dit gebeurt niet elk jaar voor elke straat. Op de Marathonweg is in 2017 toevallig wel geteld. Daaruit blijkt volgens de raad dat er feitelijk iets minder verkeer op deze weg rijdt dan waarvan de onderzoeken uitgaan. Ten slotte heeft de raad ter zitting gesteld dat alle voor het verkeer relevante veranderingen, waaronder afsluitingen van andere spoorkruisingen, in het model zijn betrokken.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3720, geven modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer en wordt de validiteit van een model pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. 5.3. In de plantoelichting staat dat het verkeersmodel in 2015 is geactualiseerd en verbeterd en dat de verkeerseffecten van de ondertunneling zijn meegenomen. Volgens het model zullen tien jaar na de reconstructie op de Marathonweg ten noorden van de Marnixlaan 12.120 motorvoertuigen per etmaal rijden, een toename van 1.586. Ten noorden van de Arij Koplaan zijn 12.424 motorvoertuigen per etmaal te verwachten, een toename van 1.808. Ter hoogte van de spoorkruising zullen 13.292 motorvoertuigen per etmaal passeren, een toename van 1.092.
In de toelichting wordt geconstateerd dat uit de berekeningen met het nieuwe verkeersmodel blijkt dat de verschuiving in de verkeersstromen minder sterk optreden dan eerder nog was verwacht. Een verklaring hiervoor is volgens de toelichting dat in het nieuwe model de nieuwste gegevens met betrekking tot de sluitingstijden van de overwegen in de Hoekse Lijn zijn ingevoerd. Deze gegevens waren bij de eerdere berekeningen nog niet bekend. Een andere verklaring is volgens de toelichting dat in het nieuwe model beter rekening is gehouden met het huidige economische klimaat. Daar waar het oude model nog voor de economische crisis uitging van veel groei in het verkeer, is dit nu afgevlakt. Voor vrachtverkeer is naast de sluitingsduur, die bij de Marathonweg zal toenemen van 8 naar 18 minuten per uur, ook de tijd tussen het sluiten van belang, om de wachtrij te laten optrekken. Aangezien de tijd tussen twee sluitingen bij de overweg Marathonweg flink wordt ingekort, blijft de noodzaak om deze overweg te vervangen door een ongelijkvloerse kruising aanwezig, aldus de plantoelichting.
5.4. In een notitie van de gemeente van 22 juni 2017 staat dat bureau IGS in de periode tussen vrijdag 20 januari en maandag 30 januari 2017 een verkeerstelling heeft uitgevoerd op de Marathonweg, wegvak Marnixlaan - Arij Koplaan. Het resultaat is voor een gemiddelde weekdag 8.661 motorvoertuigen.
5.5. Voor zover [appellante] en [appellant D] aanvoeren dat niet duidelijk is of dezelfde periode en tijden zijn gehanteerd voor de berekeningen uit 2014 en de tellingen uit 2017, stelt de Afdeling vast dat de raad met zowel het verkeersmodel als de tellingen is uitgegaan van een gemiddeld aantal motorvoertuigen per etmaal. Daarom zijn deze waarden goed te vergelijken. Het verschil tussen de tellingen uit 2017 en het basisjaar 2014 van het verkeersmodel is naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig dat de validiteit van het model moet worden betwijfeld.
Als ervan wordt uitgegaan dat het verkeersmodel ook voor de toekomst mogelijk iets te hoge verkeersintensiteiten berekent, dan betekent dit wat betreft de beoordeling van de gevolgen voor het verblijfsklimaat bij het bedrijfspand van [appellante] en [appellant D] dat in zoverre van een meer ongunstig scenario wordt uitgegaan. De berekeningen voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit gaan dan immers uit van relatief veel verkeer dat in totaal meer geluid zal produceren en meer stoffen zal uitstoten.
Voor zover [appellante] en [appellant D] wijzen op enkele ontwikkelingen in de omgeving van het bedrijfspand waardoor meer verkeer te verwachten valt, is van belang dat het verkeersmodel van de gemeente ook een toename van de verkeersintensiteiten op onder meer de Marathonweg voorspelt. De raad heeft bovendien gesteld dat alle relevante ontwikkelingen in het verkeersmodel zijn betrokken. Voor zover [appellante] en [appellant D] daaraan twijfelen, hebben zij dat naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellante] en [appellant D] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de uitkomsten van het gemeentelijke verkeersmodel in dit geval te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid.
Bezwaren akoestisch onderzoek
6. [appellante] en [appellant D] voeren verder aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting van het bedrijfspand. Weliswaar is naar aanleiding van hun zienswijze over het ontwerpplan een aanvullend onderzoek uitgevoerd, maar [appellante] en [appellant D] vinden dit onvoldoende. Het resultaat is slechts neergelegd in vier pagina’s zonder verdere toelichting. Er blijkt niet uit hoe rekening wordt gehouden met de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is het aanvullend onderzoek niet op de juiste wijze gepubliceerd of ter inzage gelegd.
Tevens hebben [appellante] en [appellant D] aangevoerd dat het akoestisch onderzoek geen rekening houdt met de toename van de geluidbelasting als gevolg van het afremmen en optrekken van verkeer bij de rotonde.
Ter zitting hebben zij verder gesteld dat volgens een onderzoek van DCMR van 14 september 2017 de geluidbelasting van objecten aan de Marathonweg al in 2017 een gecumuleerde geluidbelasting hebben van 60-65 dB(A), die zonder maatregelen in 2030 zal stijgen tot 65-70 dB(A). Dit is hoger dan waarvan de raad is uitgegaan op grond van het aanvullend onderzoek, aldus [appellante] en [appellant D] ter zitting.
6.1. De raad stelt dat in de zienswijzennota is vermeld dat een aanvullend akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar het bedrijfspand en andere bedrijfspanden in de nabijheid van het verlegde deel van de Marathonweg. Op verzoek van de gemachtigde van [appellante] en [appellant D] zijn de relevante nadere berekeningen toegezonden. Een verdere toelichting was volgens de raad niet nodig. De nadere berekeningen hoefden volgens de raad niet ter inzage gelegd te worden. Het gaat bovendien om een omstandigheid van na het vaststellen van het besluit. Ook ziet de raad niet in waarom [appellante] en [appellant D] hierdoor benadeeld zouden zijn, zodat desnoods artikel 6:22 van de Awb zou kunnen worden toegepast.
De raad stelt verder dat de akoestische berekeningen automatisch rekening houden met afremmend en optrekkend verkeer. Bovendien is het plan erop gericht een toename van afremmen en optrekken te voorkomen.
Ter zitting heeft de raad gesteld niet bekend te zijn met het door [appellante] en [appellant D] bedoelde onderzoek van DCMR.
6.2. Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Kuiper Compagnons waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 11 maart 2016.
In de zienswijzennota is toegelicht dat naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen een nader onderzoek is uitgevoerd naar (onder meer) de te verwachten geluidbelasting van het bedrijfspand van [appellante] en [appellant D]. Daarbij is vermeld dat volgens dit nader onderzoek de geluidbelasting ruim blijft onder de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Volgens de nota zijn dan ook geen aanpassingen of maatregelen nodig om een aanvaardbare werkomgeving te behouden.
De door [appellante] en [appellant D] bedoelde pagina’s betreffen in het kader van het nader onderzoek door Kuiper Compagnons opgestelde kaarten waarop rijlijnen, rekenpunten en rekenresultaten in dB zijn vermeld. Het gaat om zowel de huidige als de toekomstige situatie in 2030.
6.3. Voor zover [appellante] en [appellant D] stellen dat onduidelijk is hoe in het nader onderzoek rekening wordt gehouden met de voorgenomen ontwikkeling, stelt de Afdeling vast dat op de kaarten van de nieuwe situatie de rotonde te zien is die met het voorliggende plan mogelijk wordt gemaakt. Ook is vermeld dat het gaat om de situatie in 2030 met toepassing van stil wegdek. Verder is vermeld welke geluidbelastingen op de gevels van het bedrijfspand van [appellante] en [appellant D] zijn berekend. Voor het overige zijn in het rapport van Kuiper Compagnons van 11 maart 2016 de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek vermeld. [appellante] en [appellant D] hebben niet geconcretiseerd welke gegevens nog zouden ontbreken. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
6.4. Wat betreft de publicatie of terinzagelegging van de kaarten die Kuiper Compagnons aanvullend heeft opgesteld wordt als volgt overwogen.
Aangezien het stukken betreft die zijn opgesteld naar aanleiding van de zienswijze over het ontwerpplan gaat het niet om stukken die op grond van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb ter inzage gelegd hadden moeten worden. Voor zover het zou gaan om bijbehorende stukken als bedoeld in artikel 3.8, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening zou het achterwege laten van de in dat artikellid bedoelde beschikbaarstelling een omstandigheid zijn van na het bestreden besluit die aan de rechtmatigheid daarvan niet kan afdoen.
Verder is van belang dat de strekking van de stukken blijkt uit de zienswijzennota, zodat het bestreden besluit in zoverre ook toereikend is gemotiveerd.
6.5. In het rapport van Kuiper Compagnons van 11 maart 2016 staat dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd met gebruikmaking van Standaardrekenmethode 2. Dat methode bevat een zogenoemde optrektoeslag. Die is toegelicht in paragraaf 2.5 van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Hier staat onder meer: "De optrekcorrectie ΔLOP is een correctieterm ten gevolge van het afremmen en optrekken van het verkeer door de aanwezigheid van een kruispunt of een situatie die de gemiddelde snelheid van het verkeer sterk beperkt." Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag voor zover het ervan uitgaat dat geen rekening is gehouden met optrekkend en afremmend verkeer.
6.6. Het onderzoek van DCMR dat [appellante] en [appellant D] ter zitting hebben genoemd, bevindt zich niet in het dossier. De raad heeft gesteld het stuk niet te kennen. Daarom is de Afdeling van oordeel dat [appellante] en [appellant D] hun stellingen in dit verband ontoereikend hebben onderbouwd. Ook in zoverre bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Gevolgen verblijfsklimaat
7. [appellante] en [appellant D] betogen dat het plan leidt tot een zodanige toename van de geluidbelasting en verslechtering van de luchtkwaliteit dat bij het bedrijfspand geen aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Er zullen volgens hen maatregelen getroffen moeten worden aan het pand, omdat het niet meer mogelijk zal zijn om met geopende ramen te werken.
7.1. De raad stelt dat de geluidbelasting van het bedrijfspand in de huidige situatie overdag tussen 51 en 58,3 dB(A) is. Na uitvoering van het plan zal in 2030 de geluidbelasting overdag naar verwachting tussen 56 en 61,5 dB(A) bedragen. Over de gevolgen voor de luchtkwaliteit stelt de raad dat de grenswaarden uit de Wet milieubeheer niet zullen worden overschreden. De raad stelt zich op het standpunt dat aldus geen onevenredige verslechtering van het verblijfsklimaat zal ontstaan.
7.2. Doordat als gevolg van het plan meer verkeer langs het bedrijfspand van [appellante] en [appellant D] zal rijden, zal de geluidbelasting daar toenemen en kan ook de luchtkwaliteit verslechteren. In zoverre leidt het plan tot een verslechtering van het verblijfsklimaat. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze verslechtering in redelijkheid niet heeft kunnen aanvaarden. De geluidbelasting van het bedrijfspand van [appellante] en [appellant D] zal volgens het nader onderzoek na de uitvoering van het plan immers maximaal 61,5 dB(A) bedragen. Dit is lager dan voor een woning op deze binnenstedelijke locatie als maximale ontheffingswaarde geldt op grond van de Wet geluidhinder. Met betrekking tot de gevolgen voor de luchtkwaliteit is van belang dat volgens de notitie van Kuiper Compagnons van 24 december 2015 het plan niet leidt tot overschrijdingen van de grenswaarden van de Wet milieubeheer voor stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Ook in samenhang bezien zijn de gevolgen van het plan niet zodanig dat in redelijkheid niet langer van een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gesproken. Hiertoe is onvoldoende de enkele stelling dat het niet meer mogelijk zal zijn om met geopende ramen te werken.
Milieueffectrapportage
8. [appellante] en [appellant D] betogen dat de zogenoemde vormvrije milieueffectrapportage-beoordeling van de raad onvoldoende is. Zij wijzen hiertoe op de door hen naar voren gebrachte bezwaren tegen de onderzoeken naar de geluidbelasting en de luchtkwaliteit.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de plantoelichting op dit punt toereikend is. De raad verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694. 8.2. Artikel 2, vijfde lid, van het Besluit milieueffectrapportage luidde ten tijde van belang:
"Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de wet:
a. in zodanige gevallen en
b. in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Hiervan zijn uitgezonderd de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit."
8.3. In hoofdstuk 5 van de plantoelichting wordt ingegaan op de gevolgen van het plan voor verschillende aspecten van het milieu. Paragraaf 5.2 gaat over de vraag of een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Er wordt geconstateerd dat het plan onder de drempelwaarde blijft van categorie 1.2 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Vervolgens wordt de vraag opgeworpen of desalniettemin zodanig bijzondere effecten naar voren komen dat alsnog een milieueffectrapportage zou moeten worden verricht. Kijkende naar de beperkte omvang van het project en het feit dat juist met deze maatregel (ongelijkvloerse kruising van het spoor en twee rotondes) een groot verkeerskundig knelpunt wordt opgelost - zo staat er - zullen de effecten hiervan vooral positief zijn. Voorts is het plangebied ook niet gelegen in of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied of een gebied met hoge ecologische waarden. Daarom is er volgens de toelichting geen aanleiding om een milieueffectrapportage uit te voeren.
8.4. Eerder in deze uitspraak is al overwogen dat de bezwaren van [appellante] en [appellant D] tegen de onderzoeken naar de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit niet opgaan. [appellante] en [appellant D] hebben verder niets aangevoerd dat doet twijfelen aan het standpunt van de raad dat kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld namens [belanghebbende A] en [belanghebbende B];
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.
w.g. Daalder w.g. Jacobs
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
717.