ECLI:NL:RVS:2018:1862

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201700947/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestemmingsplan en niet tijdig nemen van besluit door de raad van de gemeente Valkenswaard

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het beroep van een appellant uit Valkenswaard tegen de raad van de gemeente Valkenswaard. Het beroep was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad over de vaststelling van een bestemmingsplan, alsook tegen het besluit van 9 juni 2016 waarbij het bestemmingsplan "Technische herziening Buitengebied" werd vastgesteld. De appellant had eerder beroep ingesteld naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, waarin bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied" waren vernietigd. De raad was opgedragen om binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen, maar dit was niet tijdig gebeurd, wat leidde tot het beroep van de appellant.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het besluit van 9 juni 2016 pas na het instellen van het beroep bekend was gemaakt, waardoor het beroep van de appellant ook betrekking had op dit besluit. De Afdeling oordeelde dat de raad niet binnen de gestelde termijn een besluit had genomen, maar dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk was, omdat de raad inmiddels een bestemmingsplan had vastgesteld. De Afdeling heeft ook overwogen dat zij niet bevoegd was om de raad te veroordelen tot betaling van een dwangsom, en dat de appellant zich hiervoor tot de burgerlijke rechter moest wenden.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 juni 2016 ongegrond verklaard, omdat de raad met dit besluit had voldaan aan de eerdere opdracht van de Afdeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de mogelijkheden voor appellanten om beroep in te stellen tegen besluiten die niet tijdig worden genomen.

Uitspraak

201700947/1/R2.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Valkenswaard,
en
de raad van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:548, bij brief, bij de Afdeling ingekomen op 31 januari 2017, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de raad tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de in de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1582, met betrekking tot zijn beroep genoemde planonderdelen.
Bij besluit van 9 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Technische herziening Buitengebied, [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] afzonderlijk beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2018, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door C.L. Ortelee, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
1. Overwegingen
Inleiding
2.    Bij de uitspraak van 20 mei 2015 heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is vastgesteld, gegrond verklaard en dat besluit gedeeltelijk vernietigd, voor zover het betreft:
III.i. artikel 40, lid 40.1, onder a, van de planregels, voor zover uitbreiding van bebouwing van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied niet is uitgesloten;
III.j. artikel 5 van de planregels, voor zover niet is bepaald dat binnen gebouwen van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren;
III.k. het agrarische bouwvlak op het perceel aan de [locatie], voor zover dit is vergroot ten opzichte van het voorheen geldende plan "2e partiële herziening, Buitengebied 1998";
III.l. artikel 1, lid 1.44, van de planregels;
III.m. artikel 5, lid 5.6.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover niet is bepaald dat voor kuilvoerplaten geen gebruik mag worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid;
De Afdeling heeft de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van die uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor onder meer de planonderdelen genoemd onder III.i, III.j, III.l en III.m te nemen.
3.    Bij de uitspraak van 2 maart 2016 heeft de Afdeling het beroep van [appellant], gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de in de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 onder III.i, III.j, III.l en III.m van de beslissing genoemde onderdelen, gegrond verklaard. De Afdeling heeft de raad opgedragen om uiterlijk 17 juni 2016 een besluit te nemen over de vaststelling van een bestemmingsplan voor de genoemde onderdelen en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor gestelde termijn bekend te maken. Voorts heeft de Afdeling bepaald dat de raad aan [appellant] een nader omschreven dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de genoemde termijn voor het nemen van het besluit overschrijdt.
4.    De Afdeling stelt vast dat het besluit van 9 juni 2016 eerst op 29 maart 2017 en derhalve pas na het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit bekend is gemaakt. Gelet hierop wordt het beroep van [appellant], gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geacht van rechtswege mede betrekking te hebben op het besluit van 9 juni 2016. De Afdeling merkt het tegen dit besluit ingediende beroepschrift van [appellant] van 3 mei 2017 en zijn gelijkluidende zienswijze van 12 mei 2017 over dit besluit daarom aan als een aanvulling van de gronden van het beroep van rechtswege.
Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit
5.    [appellant] stelt dat de raad niet binnen de in de uitspraak van 2 maart 2016 gestelde termijn een besluit heeft genomen over de vaststelling van een bestemmingsplan. Hij verzoekt de Afdeling het beroep gegrond te verklaren en de raad op te dragen alsnog een besluit te nemen en aan de uitspraak een passende dwangsom te verbinden.
5.1.    De raad heeft binnen de in de uitspraak van 2 maart 2016 gestelde termijn een bestemmingsplan vastgesteld. Dit besluit is niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn bekend gemaakt maar enkele maanden later.
Nu de raad bij besluit van 9 juni 2016 een bestemmingsplan heeft vastgesteld heeft [appellant] bij een uitspraak op het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en daarin wordt gevraagd de raad op te dragen alsnog een besluit te nemen, geen belang meer.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5.2.    Voor zover [appellant] de Afdeling verzoekt om de raad te veroordelen tot betaling van de volgens hem door de niet tijdige bekendmaking van het vastgestelde bestemmingsplan verbeurde dwangsom overweegt de Afdeling als volgt. Aan de Afdeling is geen bevoegdheid toegekend om een partij - in dit geval de raad - te veroordelen tot betaling van een door de Afdeling aan haar uitspraak verbonden dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb. Aan een inhoudelijke behandeling van het daartoe strekkende verzoek van [appellant], waarbij onder meer dient te worden beoordeeld of de raad de dwangsom heeft verbeurd, wordt daarom niet toegekomen. Ter beslechting van een geschil over de verschuldigdheid van de desbetreffende dwangsom kan [appellant] zich tot de burgerlijke rechter wenden. De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 9 juni 2016
6.    [appellant] stelt dat met het besluit van 9 juni 2016 niet volledig aan de opdracht in de uitspraak van 20 mei 2015 is voldaan.
De in artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, van de planregels (bouwovergangsrecht) opgenomen mogelijkheid om de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10% te vergroten is ten onrechte niet geschrapt voor gebouwen behorend bij een intensieve veehouderij. Volgens [appellant] is uitbreiding van bebouwing van intensieve veehouderijen in strijd met de provinciale Verordening ruimte.
Bovendien bevat de verbeelding uitsluitend een plangrens. Dat betekent volgens [appellant] dat voor het hele plangebied, dat overeenkomt met het perceel [locatie], in strijd met de uitspraak van 20 mei 2015 een agrarisch bouwvlak geldt.
Verder zijn volgens [appellant] in strijd met de uitspraak van 20 mei 2015 opslag van veevoer en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak toegestaan.
Bouwovergangsrecht
6.1.    Met het plan heeft de raad beoogd de bestaande intensieve veehouderij op het perceel, met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, te bestemmen.
Artikel 5, lid 5.1, van de planregels bevat het bouwovergangsrecht. Dat is nagenoeg gelijkluidend aan het bouwovergangsrecht in het bestemmingsplan "Buitengebied" waarop de uitspraak van 20 mei 2015 betrekking heeft. De Afdeling heeft in 5.6 van die uitspraak daarover overwogen dat, nu de bebouwing op het perceel als zodanig is bestemd, deze bebouwing niet onder het bouwovergangsrecht valt en het bouwovergangsrecht in dit geval niet van toepassing is. De Afdeling heeft dan ook geen aanleiding gezien de in het bouwovergangsrecht geboden uitbreidingsmogelijkheid van 10% voor dit plandeel te vernietigen zoals [appellant] had verzocht. De Afdeling ziet daarvoor thans ook geen aanleiding omdat de bestaande bebouwing ook in dit plan als zodanig is bestemd. Het betoog faalt.
Bouwvlak
6.2.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 mei 2015, onderdeel III.k van de beslissing, het besluit 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" vernietigd voor zover het betreft het agrarische bouwvlak op het perceel aan de [locatie], voor zover dit is vergroot ten opzichte van het voorheen geldende plan "2e partiële herziening, Buitengebied 1998". In onderdeel V. van de beslissing van de uitspraak van 20 mei 2015 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het onderdeel III.k wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Zoals ook in de zienswijzennota staat heeft de raad hier gevolg aan gegeven. Het bouwvlak is op het elektronisch vastgestelde plan, dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, aangepast.
Dat voor het perceel het nu voorliggende plan is vastgesteld met een begrenzing van dezelfde omvang als het perceel, betekent niet dat daardoor het bouwvlak uit het bestemmingsplan "Buitengebied" is vergroot. De verbeelding geeft slechts de begrenzing van het bestemmingsplan aan, waarmee ingevolge de planregels uitsluitend enkele bepalingen uit het bestemmingsplan "Buitengebied" voor het perceel zijn aangepast. Het bestemmingsplan "Buitengebied" blijft voor het overige op het perceel van toepassing, inclusief het volgens de verbeelding van dat plan voor het perceel geldende bouwvlak.
Het betoog mist feitelijke grondslag.
Opslag van veevoer en kuilvoerplaten
6.3.    Ingevolge artikel 3 van de planregels komt artikel 5, lid 5.6.3, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" als volgt te luiden:
"De in artikel 5 lid 5.6.1, van het bestemmingsplan "Buitengebied" vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
a. […];
b. en voorzover met betrekking tot de onder sub a en b genoemde activiteiten, het verlenen van de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op (de mogelijkheid tot) het gebruik voor ruw-/ kuilvoeropslagen en andere vergelijkbare voorzieningen voor de agrarische bedrijfsvoering."
6.4.    Door deze wijziging van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" kan geen gebruik meer worden gemaakt van de in artikel 5, lid 5.6.1, van de planregels van dat plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden buiten het bouwvlak, voor zover het betreft voorzieningen voor ruw- en kuilvoeropslag. De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan "Buitengebied" gelet hierop kuilvoeropslag buiten het bouwvlak niet toe staat. Voor zover [appellant] stelt dat op het perceel voor enkele bestaande kuilvoerplaten buiten het bouwvlak een persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, een persoonsgebonden gedoogbeschikking in deze procedure niet ter beoordeling staat. Het betoog faalt.
7.    Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 9 juni 2016, ongegrond.
Slotoverwegingen
8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, voor zover daarbij is verzocht de raad te veroordelen tot betaling van het maximum van de door de Afdeling aan haar uitspraak van 2 maart 2016 verbonden dwangsom;
II.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
III.    verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 9 juni 2016, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Slump    w.g. Boermans
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
429.