201705470/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2017 in zaak nr. 16/8226 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellante] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) voor een stage in de gezondheidszorg afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2018, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Schonenberg-Zwanenburg, is verschenen.
Omdat bleek dat een verzoek om uitstel van de zitting van 16 april 2018 van de gemachtigde van [appellante] niet was beantwoord, heeft de Afdeling de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 28 mei 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Schonenberg-Zwanenburg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het relevante juridische kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
2. [appellante] heeft een aanvraag ingediend ter verkrijging van een VOG om stage te lopen in de gezondheidszorg bij Ipse de Bruggen in Zoetermeer. Een VOG is een verklaring dat uit een onderzoek naar het gedrag van de aanvrager, waarbij op hem betrekking hebbende justitiële gegevens worden betrokken, niet is gebleken van bezwaren tegen hem. Daarbij worden het risico voor de samenleving in verband met de functie waarvoor de VOG is aangevraagd en het belang van de aanvrager in aanmerking genomen. De staatssecretaris heeft het screeningsprofiel Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier op de aanvraag van [appellante] toegepast.
3. De staatssecretaris heeft bij de besluitvorming in aanmerking genomen dat in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS) binnen de terugkijktermijn van vier jaar ten aanzien van [appellante] is geregistreerd dat zij bij onherroepelijk vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2015 is veroordeeld wegens oplichting en valsheid in geschrifte tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is de maatregel van schadevergoeding opgelegd voor een bedrag van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis. De proeftijd liep tot 18 januari 2017. Buiten de terugkijktermijn is ten aanzien van [appellante] geregistreerd dat in 2005 een zaak betreffende openlijke geweldpleging voorwaardelijk is geseponeerd op de sepotgronden gewijzigde omstandigheden en verhouding tot de benadeelde geregeld.
Volgens de staatssecretaris vormt het justitiële gegeven met betrekking tot oplichting en valsheid in geschrifte indien herhaald gelet op het risico voor de samenleving een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd.
Er bestaat een risico dat [appellante] de functie misbruikt om zichzelf of anderen financieel te bevoordelen en dat zij administratieve handelingen niet naar behoren verricht, en op die wijze aan haar zorg toevertrouwde personen benadeelt. Daarmee is volgens de staatssecretaris voldaan aan het objectieve criterium. Ten aanzien van het subjectieve criterium heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat sinds de veroordeling door de politierechter niet veel tijd is verstreken en de proeftijd loopt tot 18 januari 2017. Voorts is het vergrijp gelet op de opgelegde straf door de rechter [appellante] niet licht aangerekend. Volgens de staatssecretaris weegt het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder dan het belang van [appellante] bij de afgifte van de VOG.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Indien het justitiële feit zich herhaalt, vormt dat geen belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie en bezigheden. Tijdens haar stage zal [appellante] slechts werkzaamheden uitvoeren die betrekking hebben op de zorg voor personen. Zij zal geen administratieve handelingen verrichten.
4.1. Daargelaten of [appellante] tijdens haar stage administratieve werkzaamheden zal verrichten, zij zal terwijl zij met de zorg voor personen is belast in een-op-een relaties komen te verkeren, waarbij sprake is van afhankelijkheid. Hierbij bestaat het risico dat de functie wordt misbruikt om zichzelf of anderen financieel te bevoordelen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het betoog faalt.
5. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder weegt dan het belang van [appellante] bij de afgifte van de VOG. Zij is slechts eenmaal veroordeeld voor oplichting en heeft zeer veel belang bij afgifte van een VOG, omdat zij deze nodig heeft om haar studie af te maken. De maatschappij heeft belang bij geschoolde en gediplomeerde mensen en zonder diploma zal zij aangewezen zijn op een uitkering.
5.1. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt mogen stellen dat sinds de veroordeling van [appellante] voor oplichting en valsheid in geschrifte niet veel tijd is verstreken. Ten tijde van het besluit op bezwaar van 8 november 2016 was de aan [appellante] opgelegde proeftijd nog niet verlopen. Voorts heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat de politierechter gelet op de opgelegde straf [appellante] het vergrijp niet licht heeft aangerekend. Dat het gaat om een enkele veroordeling, weegt hier niet tegen op. Daarbij is mede van belang dat buiten de terugkijktermijn ten aanzien van [appellante] een voorwaardelijk sepot is geregistreerd. Ten aanzien van het belang van [appellante] bij afgifte van de VOG heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat over een langere periode moet worden bezien dat [appellante] niet recidiveert en dat bij een eventuele nieuwe aanvraag de situatie, afhankelijk van de feiten, anders kan liggen. Voorts is niet uitgesloten dat [appellante] een diploma kan halen voor een opleiding waarbij geen VOG is vereist voor een stage. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder weegt dan het belang van [appellante] bij de afgifte van de VOG.
Het betoog faalt.
6. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zich geen schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) voordoet. Dat aan haar geen VOG wordt verstrekt, vormt een schending van het recht op een eerlijk proces, nu het justitiële gegeven geen verband houdt met het doel van de aanvraag van de VOG.
6.1. Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen houdt het ten aanzien van [appellante] geregistreerde justitiële gegeven verband met het doel van de aanvraag van de VOG. Niet valt in te zien dat de weigering van afgifte van een VOG een schending van artikel 6 van het EVRM dan wel artikel 14 van het IVBPR inhoudt. De weigering van afgifte van een VOG is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2306) en 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1535), een bestuursrechtelijk instrument dat een preventief doel dient en houdt geen oplegging van een sanctie in. Met het betrekken van de registratie van strafbare feiten wordt geen oordeel gegeven over de vraag of [appellante] schuldig is en geen inbreuk gemaakt op artikel 6, tweede lid, van het EVRM. 7. Tot slot betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.
7.1. Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep van [appellante] terecht ongegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Noordhoek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
819. BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. De minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Artikel 36
1. De minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, (...).
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
De staatssecretaris voert over de afgifte van een VOG beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, nr. 5409).
Paragraaf 3
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. (...) Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen.
Paragraaf 3.1.1
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt. (...)
Terugkijktermijn in duur beperkt
In alle andere gevallen dan hiervoor genoemd, is sprake van een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. (...)
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Paragraaf 3.2.2
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.1
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
Screeningsprofiel Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier
Onder het screeningsprofiel "gezondheidszorg en welzijn van mens en dier" vallen zowel beroepen in de intramurale als de extramurale zorg.
Functionarissen in dit screeningsprofiel zijn belast met de zorg voor personen en kunnen in een één-op-één relatie komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder andere zeden- en geweldsdelicten aanwezig is. Verder is het risico aanwezig van diefstal van goederen.
Functionarissen kunnen te maken krijgen met het voorhanden hebben en bedienen van medische apparatuur, hulpmiddelen en toebehoren en het vervaardigen, aanschaffen, beheren, verkopen en toedienen van geneesmiddelen. Het risico bestaat dat oneigenlijk of onjuist gebruik wordt gemaakt van de geneesmiddelen, grondstoffen voor geneesmiddelen, medische apparatuur, medische hulpmiddelen en toebehoren. Geneesmiddelen kunnen worden gestolen. Dit kan een risico vormen voor de gezondheid, het welzijn en de veiligheid van personen en de volksgezondheid in het algemeen.
Tevens kunnen deze personen toegang krijgen tot systemen waarin vertrouwelijke en gevoelige gegevens zijn opgeslagen. Zij kunnen de bevoegdheid hebben om deze gegevens te bewerken. Het risico bestaat dat oneigenlijk gebruik of onjuist gebruik wordt gemaakt van de in de systemen opgeslagen gegevens. Dit kan tot uiting komen in omkoping, chantage (afdreiging) of afpersing, vernieling of sabotage en valsheid in geschrifte.