201704446/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], zonder vaste woon- of verblijfplaats,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2017 in zaak nr. 16/6659 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2016 heeft de burgemeester op grond van artikel 2.9A, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: de APV) aan [appellant] het bevel gegeven zich uit dealeroverlastgebied DOG 1.1 te verwijderen en zich met ingang van 4 juni 2016, 00.01 uur gedurende drie maanden (tot en met 3 september 2016, 23.59 uur) niet in dit gebied op te houden (hierna: het verwijderingsbevel).
Bij besluit van 30 september 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Klugkist en mr. R. Nomden, is verschenen.
Overwegingen
1. De burgemeester heeft [appellant] een verwijderingsbevel gegeven omdat aannemelijk is dat [appellant] op 7 mei 2016 zich op of aan de weg heeft opgehouden om drugs te kopen of te koop aan te bieden. Hij zou twee joints hebben verkocht. [appellant] heeft antecedenten op het gebied van het verkopen of te koop aanbieden van drugs. Het is noodzakelijk om een verwijderingsbevel te geven om de verstoring van de openbare orde in het gebied te beëindigen dan wel te voorkomen, aldus de burgemeester.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester hem geen verwijderingsbevel mocht geven. Hij heeft zich niet op 7 mei 2016 opgehouden om drugs te verkopen. Hij heeft slechts joints gedraaid. Verder heeft hij geen ernstige overlast veroorzaakt noch de openbare orde verstoord. In het besluit van 31 mei 2016 heeft de burgemeester slechts vermeld dat straathandel in harddrugs overlast veroorzaakt. Een joint is geen harddrugs of een daarop gelijkend middel. Voorts is het verwijderingsbevel disproportioneel, omdat hij geen ernstige overlast heeft veroorzaakt. De maatregel is wat de duur en de grootte van het gebied betreft onvoldoende gemotiveerd, aldus [appellant].
2.1. Artikel 2.7, tweede lid, van de APV luidt:
"Het is verboden zich op of aan de weg op te houden als aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden."
Artikel 2.8, eerste lid, luidt:
"De burgemeester kan een overlastgebied aanwijzen als naar zijn oordeel sprake is van een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde."
Artikel 2.9A, eerste lid, luidt:
"De burgemeester kan aan degene die in een op grond van artikel 2.8, eerste lid, aangewezen overlastgebied zich op of aan de weg ophoudt waarbij aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, te verkopen of te koop aan te bieden en die antecedenten heeft op het gebied van het verkopen of te koop aanbieden van drugs of daarop gelijkende waar, bevelen om zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van drie maanden niet meer te bevinden."
2.2. In een door twee verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 7 mei 2016 is vermeld dat een van de verbalisanten op camerabeelden heeft gezien dat [appellant] twee joints draaide met materiaal dat hij op de openbare weg van de grond raapte. De twee verbalisanten zagen op camerabeelden dat [appellant] de joints overhandigde aan een man en een vrouw. De man overhandigde een biljet van € 20,00 aan [appellant]. De verbalisanten hebben [appellant] daarna aangehouden. Een politieagent is naar de man en de vrouw gegaan, die vrijwillig verklaarden "de man heeft ons zojuist twee joints verkocht voor € 12,00. We hebben betaald met € 20,00 en we hebben vervolgens wat wisselgeld gekregen".
Zoals de Afdeling heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. De enkele stelling van [appellant], dat hij de joints niet heeft verkocht maar slechts heeft gedraaid, geeft geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] zich op of aan de weg heeft opgehouden om drugs te kopen of te koop aan te bieden. In het besluit van 31 mei 2016 heeft de burgemeester toegelicht dat overlast van en rondom straathandel in harddrugs en/of daarop gelijkende middelen in bepaalde gebieden in Amsterdam onaanvaardbaar hoog is. Voor een belangrijk deel zijn de dealers die zich in deze gebieden ophouden verantwoordelijk voor veel overlast. In het besluit heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] verrichte gedragingen ernstige overlast opleveren en een verstoring dan wel dreigende verstoring van de openbare orde vormen. In het besluit op bezwaar heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat ook handel op straat in softdrugs tot onaanvaardbare overlast leidt. De artikelen 2.7 en 2.9A van de APV zien tevens op middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, zijnde softdrugs. Bij het besluit op bezwaar heeft de burgemeester de motivering van het verwijderingsbevel aangevuld door zich op het standpunt te stellen dat ook handel in softdrugs tot onaanvaardbare overlast leidt. Nu de motivering van een besluit in bezwaar mag worden aangevuld, leidt de stelling van [appellant] dat in het besluit van 31 mei 2016 slechts is verwezen naar harddrugs, niet tot het door hem daarmee beoogde doel. De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat straathandel in softdrugs, zoals door [appellant] op 7 mei 2016 verricht, leidt tot verstoring van de openbare orde.
Uit de stukken volgt dat [appellant] twee maal eerder een verwijderingsbevel heeft gekregen wegens het verkopen van drugs en/of daarop gelijkende waar. Dat heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw de openbare orde verstorende gedragingen te verrichten. Het door de burgemeester gegeven verwijderingsbevel van drie maanden voor het overlastgebied is in dit geval niet disproportioneel. De burgemeester heeft bovendien bezien of [appellant] aan het betrokken overlastgebied is gebonden voor woon- of werkverkeer of eventuele medische zorg.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester [appellant] een verwijderingsbevel mocht geven.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Noordhoek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
819.