ECLI:NL:RVS:2018:1844

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201705932/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld door de raad van de gemeente Bunschoten

Op 6 juni 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Bunschoten. Het bestemmingsplan, dat op 20 april 2017 door de raad is vastgesteld, voorziet in een bedrijfsbestemming voor een melktransportbedrijf op het perceel van [appellante sub 2] aan de [locatie A] te Eemdijk. [appellante sub 2] heeft het bedrijf beëindigd en verzoekt om een woonbestemming voor het perceel. De Afdeling heeft de zaak op 14 mei 2018 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellante sub 2] als de maatschap, vertegenwoordigd door hun rechtsbijstandverleners, en de raad van de gemeente Bunschoten aanwezig waren.

De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het perceel van [appellante sub 2] geen woonbestemming kan krijgen, omdat het perceel buiten de rode contour ligt die in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is opgenomen. De raad heeft beleidsruimte om bestemmingen aan te wijzen en moet daarbij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling concludeert dat het beroep van [appellante sub 2] ongegrond is, omdat de raad niet onredelijk heeft gehandeld door de bedrijfsbestemming te handhaven.

Daarnaast heeft de maatschap beroep ingesteld tegen het niet handhaven van het agrarisch bouwvlak voor een perceel grenzend aan [locatie B]. De Afdeling oordeelt dat de raad zich ook hier in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhaving van het bouwvlak in strijd is met het beleid, dat voorschrijft dat binnen een agrarisch bouwvlak uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van één agrarisch bedrijf. De Afdeling verklaart ook het beroep van de maatschap ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

201705932/1/R2.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Eemdijk, gemeente Bunschoten,
2.    [de maatschap], gevestigd te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bunschoten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 2] en de maatschap beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2018, waar [appellante sub 2], bijgestaan door L.G.A. van Laar en S. van Westreenen, rechtsbijstandverleners te Barneveld, de maatschap, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door R. Scholten, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door J.E.P.M. Reijnen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan voorziet ter plaatse van het perceel van [appellante sub 2] aan de [locatie A] te Eemdijk in een bedrijfsbestemming voor een melktransportbedrijf. [appellante sub 2] heeft dit bedrijf beëindigd en wil dat aan het perceel een woonbestemming wordt toegekend.
Ter plaatse van het perceel aan de [locatie B] voorziet het plan in een agrarisch bouwvlak. De maatschap wil dat het in het voorheen geldende bestemmingsplan aan dat perceel toegekende agrarisch bouwvlak, dat zich tevens uitstrekte tot het naast [locatie B] gelegen en door haar aangekochte perceel, gehandhaafd blijft in verband met opslagmogelijkheden op het verworven perceel voor haar elders gevestigde agrarische bedrijf.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellante sub 2]
3.    [appellante sub 2] stelt dat het perceel [locatie A] ten onrechte geen woonbestemming heeft gekregen. Het daar gevestigde melktransportbedrijf, waarvoor aan het perceel een bedrijfsbestemming is toegekend, is inmiddels beëindigd. Het perceel ligt aan de noordelijke entree van Eemdijk en vormt ruimtelijk een onderdeel van de lintbebouwing. De door [appellante sub 2] gewenste vrijstaande eengezinswoning ter vervanging van het bestaande bedrijfsgebouw past in die bebouwing en leidt volgens hem niet tot extra verstening of een inbreuk op bestaande zichtlijnen. De nabij gelegen woningen zijn gediend met een wijziging van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming en het nabij gelegen loonbedrijf wordt door deze bestemming niet onevenredig belemmerd in de bedrijfsvoering.
Voor een perceel aan de overzijde van de weg naast de woning [locatie C] is in het bestemmingsplan "Eemdijk" een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de bouw van een woning op het voormalige weideperceel in het ontginningslint mogelijk maakt. Ter zitting heeft [appellante sub 2] ook gewezen op het bestemmingsplan voor de nieuwbouwwijk Eemdijk-Oost, waarvoor de rode contour is aangepast. De raad is daarom volgens [appellante sub 2] niet consequent.
Anders dan in de zienswijzennota staat zal een woonbestemming vanwege de ligging buiten de rode contour in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (hierna: PRS) niet leiden tot een ongewenst precedent. Een woonbestemming voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en het perceel ligt, in tegenstelling tot andere percelen buiten de rode contour, niet in een landbouwkerngebied dat volgens de PRS moet worden beschermd.
Volgens [appellante sub 2] voldoet het wijzigen van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming aan een goede ruimtelijke ordening.
3.1.    Volgens de zienswijzennota is het perceel gelegen buiten de kern van Eemdijk. Daarbij is het perceel ook gelegen buiten de rode contour, die in de PRS is opgenomen en die de overgang markeert tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Uitbreiding van de kern van Eemdijk ten behoeve van een woonfunctie voor een perceel aan de rand van de kern leidt tot een ongewenst precedent. In het verleden is bij andere verzoeken ook altijd aan de begrenzing van de rode contour vastgehouden, aldus de zienswijzennota.
3.2.    Dat het perceel volgens [appellante sub 2] in de lintbebouwing ligt en een woning niet leidt tot extra verstening, belemmeringen voor de omgeving of een inbreuk op bestaande zichtlijnen, laat, wat daar ook van zij, onverlet dat het perceel volgens de PRS buiten de rode contour ligt. Volgens het beleid in de PRS, dat ook is vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV) vormt de rode contour de begrenzing van het stedelijk gebied waarbinnen gebouwd mag worden.
Dat het perceel, anders dan andere percelen die liggen buiten de rode contour, geen deel uitmaakt van het volgens het provinciale beleid te beschermen landbouwkerngebied, betekent niet dat daarmee aan het perceel geen bescherming meer toekomt. Het beleid voor de rode contour is volgens de raad tevens gericht op de bescherming van de openheid en kwaliteit van het buitengebied, ook aan de randen ervan. De raad heeft om die reden aan de begrenzing van de rode contour willen vasthouden en deze vertaald in de begrenzing en de bestemmingen van het plan. Daarbij heeft de raad gewezen op het vaste beleid ten aanzien van de bescherming van het aangrenzende open buitengebied, het voorkomen van verdere verstening van het landelijke gebied en het steeds verder opschuiven van de grens van de bebouwde kom. Dat standpunt is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.
Over de door [appellante sub 2] gemaakte vergelijking met het perceel naast [locatie C] en de wijk Eemdijk-Oost overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Volgens de raad ligt het perceel [locatie C], anders dan het perceel [locatie A], binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Eemdijk" en binnen de rode contour. Ten behoeve van de wijk Eemdijk-Oost is de rode contour volgens de raad door het provinciebestuur aangepast in verband met de noodzakelijk geachte uitbreiding van de woningvoorraad. Dat moet volgens de raad worden onderscheiden van incidentele particuliere initiatieven voor woningbouw buiten de rode contour. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Voor zover [appellante sub 2] stelt dat het wijzigen van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming voldoet aan een goede ruimtelijke ordening heeft de raad onweersproken gesteld dat het huidige bedrijf weliswaar is beëindigd maar dat andere bedrijvigheid ter plaatse mogelijk blijft, zodat er geen aanleiding is de bedrijfsbestemming te schrappen. Dat standpunt is niet onredelijk.
Het betoog faalt.
4.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2] ongegrond.
Het beroep van de maatschap
5.    De maatschap stelt dat het bouwvlak voor het door haar verworven perceel grenzend aan [locatie B] te Bunschoten-Spakenburg ten onrechte en anders dan in het voorheen geldende bestemmingsplan niet is gehandhaafd. Het perceel is, zoals bekend bij het gemeentebestuur, al betrokken bij haar agrarische bedrijfsvoering en is daarvoor van groot belang. In het bestreden besluit ontbreekt een ruimtelijke onderbouwing voor het verkleinen van het bouwvlak tot het perceel [locatie B]. Het daar aanwezige agrarische bedrijf is niet meer actief. De maatschap zou een deel van het oorspronkelijk aan dit bedrijf toegekende bouwvlak kunnen aanwenden voor haar bedrijf.
5.1.    De maatschap exploiteert op de adressen [locatie D] en [locatie E] te Bunschoten-Spakenburg een agrarisch bedrijf. Het aan de andere zijde van Bunschoten-Spakenburg gelegen perceel [locatie B] en het aangrenzende perceel behoorden toe aan een ander agrarisch bedrijf en maakten deel uit van het agrarisch bouwvlak voor dat bedrijf. De maatschap heeft het aangrenzende perceel verworven.
Volgens de zienswijzennota is bij de verwerving van het perceel naast [locatie B] door de maatschap en de verzoeken die door haar zijn gedaan altijd gesteld dat binnen een agrarisch bouwvlak uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van één agrarisch bedrijf. Dit is in de planregels overgenomen. Er zijn volgens de zienswijzennota geen redenen om hiervan af te wijken. Afwijking zou inhouden dat er binnen het bouwvlak een nieuwe agrarische bedrijfslocatie ontstaat. Dit is in strijd met het beleid uit de door Provinciale Staten vastgestelde PRS en PRV en artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels. Het bouwvlak op het perceel [locatie B] is om die reden verkleind.
5.2.    Anders dan de maatschap stelt bevat het bestreden besluit gelet op de zienswijzennota een ruimtelijke onderbouwing voor het beperken van het bouwvlak tot het perceel [locatie B]. De in het beroepschrift aangehaalde passage dat het gelet op de omstandigheden rond het verzoek niet raadzaam is om een wijziging in het ontwerp-bestemmingsplan voor te stellen, maakt geen onderdeel uit van de zienswijzennota.
5.3.    De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhaving van het bouwvlak voor het afgesplitste perceel in strijd is met het beleid, zoals ook neergelegd in artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels, dat binnen een agrarisch bouwvlak uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van één agrarisch bedrijf. Uit de zienswijzennota volgt ook dat het gemeentebestuur dit standpunt, wat er ook zij van zijn bekendheid met de activiteiten op het door de maatschap verworven perceel, altijd aan de maatschap heeft voorgehouden. Dat het aanwezige bedrijf op [locatie B] thans niet meer actief zou zijn laat onverlet dat de agrarische bestemming uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse toestaat en daarvan ook in de toekomst weer gebruik kan worden gemaakt.
Voorts is ter zitting toegelicht dat het perceel door de maatschap is aangekocht in verband met de opslag van (hooi)grasrollen en een mestzak. Dit is volgens de bouw- en gebruiksregels van het plan alleen toegestaan in een bouwvlak. Indien de raad aan de opslagactiviteiten van de maatschap planologische medewerking zou willen verlenen is het volgens toelichting van de raad ter zitting echter niet noodzakelijk dat een bouwvlak wordt toegekend maar zou deze opslag met een aanduiding kunnen worden toegestaan.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Gelet op het voorgaande is het beroep van de maatschap ongegrond.
Proceskosten
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van de beroepen van [appellante sub 2] en de maatschap geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Jurgens    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
429.