ECLI:NL:RVS:2018:1834

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201704755/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag op basis van justitiële gegevens

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven. De aanvraag van [appellante] werd op 10 maart 2016 afgewezen, omdat er justitiële gegevens waren die binnen de terugkijktermijn van vier jaar geregistreerd stonden. Deze gegevens betroffen veroordelingen voor diefstal in vereniging, wat volgens de staatssecretaris een risico voor de samenleving met zich meebracht, gezien de functie waarvoor de VOG werd aangevraagd. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 4 mei 2018 heeft de staatssecretaris zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukte dat de functie van assistent groepsleider bij Stichting Orion een verantwoordelijkheid met zich meebrengt voor het welzijn en de veiligheid van anderen. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon concluderen dat de justitiële gegevens een belemmering vormden voor de afgifte van de VOG. De Afdeling volgde de argumentatie van de staatssecretaris dat het te beschermen belang van de samenleving zwaarder weegt dan de persoonlijke omstandigheden van [appellante].

De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de VOG niet als een sanctie kan worden beschouwd, maar als een preventief instrument ter bescherming van de samenleving. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de afgifte van de VOG mocht worden geweigerd, en het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201704755/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2017 in zaak nr. 16/4843 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2016 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellante] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2018, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. N.M.L. van den Herik-Rogmans, is verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellante] heeft een aanvraag om afgifte van een VOG ingediend voor de functie van assistent groepsleider bij Stichting Orion te Rotterdam. De staatssecretaris heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn van 4 jaren in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) op naam van [appellante] staat geregistreerd dat zij in aanraking is gekomen met Justitie. In het JDS staan de volgende relevante justitiële gegevens:
- een onherroepelijke veroordeling op 7 januari 2015 wegens diefstal in vereniging tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren;
- een onherroepelijke veroordeling op 23 april 2015 wegens diefstal in vereniging, meermalen gepleegd, tot een werkstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Nu [appellante] binnen de terugkijktermijn in aanraking is gekomen met Justitie, heeft de staatssecretaris ook alle voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn op naam van [appellante] zijn geregistreerd ontvangen en in de beoordeling van de aanvraag meegewogen. Hieruit blijkt dat in 2010 met [appellante] een transactie is overeengekomen vanwege verduistering. Aan dit strafbare feit komt evenwel onvoldoende gewicht toe om zelfstandig bij de beoordeling te worden betrokken, maar het wordt wel betrokken bij de belangenafweging, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling in hoger beroep
3.     [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de afgifte van een VOG ten onrechte is geweigerd. Zij voert hiertoe aan dat de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden.
Verder voert zij aan dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het te beschermen belang van de samenleving zwaarder weegt dan haar belang bij de afgifte van een VOG.
3.1.     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1090), diende de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium te onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Dit risico is door de staatssecretaris beoordeeld aan de hand van het van toepassing zijnde specifieke screeningsprofiel.
De staatssecretaris heeft toegelicht dat [appellante] in de functie van assistent groepsleider belast is met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van personen. Deze zorg kan zowel bij personen thuis als in een instelling worden verricht. Tijdens de zorgverlening heeft [appellante] toegang tot de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie zij de zorg verleent. Ter zake van vermogensdelicten, indien herhaald in deze functie, bestaat er een risico voor de veiligheid van deze persoonlijke eigendommen. Dat risico is erin gelegen dat zij wellicht deze eigendommen ontvreemdt, aldus de staatssecretaris. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het subjectieve criterium ziet op de omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van [appellante] niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van een VOG.
Dat [appellante] als gevolg van de weigering van de afgifte van een VOG de door haar beoogde functie niet kan uitoefenen en daarmee belemmerd wordt in het afronden van haar opleiding en toekomstplannen, hoefde de staatssecretaris niet zwaarder te laten wegen dan het belang van het beschermen van de samenleving tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico, in aanmerking genomen het beperkte tijdsverloop sedert de datum waarop [appellante] voor het laatst met Justitie in aanraking is gekomen, alsmede de hoeveelheid en de afdoening van de aangetroffen strafbare feiten. Verder heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:18), dat de weigering een VOG af te geven een bestuursrechtelijk instrument is dat een preventief doel dient en geen oplegging van een sanctie inhoudt. De Afdeling volgt [appellante] dan ook niet voor zover zij aanvoert dat de weigering in haar geval een sanctie zou inhouden.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat afgifte van de VOG mocht worden geweigerd.
Het betoog faalt.
Slotsom
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
582-859. BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
Paragraaf 3
[…] Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. […]
Paragraaf 3.1.1
[…] Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. […]
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.1.2
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen:
a. de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, […].
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…]
Paragraaf 3.2.2
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Screeningsprofielen VOG NP
[…]
Onder het screeningsprofiel "gezondheidszorg en welzijn van mens en dier" vallen zowel beroepen in de intramu¬rale als de extramurale zorg. Functionarissen in dit screeningsprofiel zijn belast met de zorg voor personen en kunnen in een één-op-één relatie komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waar¬door het risico van onder andere zeden- en geweldsdelicten aanwezig is. Verder is het risico aanwezig van diefstal van goederen.
[…]