201705756/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2017 in zaak nr. 15/3567 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (voorheen: Spijkenisse).
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) informatie te verstrekken, afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2015 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 9 september 2016 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een gebrek in dat besluit te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 10 oktober 2016 heeft het college van deze gelegenheid gebruik gemaakt door een nadere motivering te geven.
Bij uitspraak van 8 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 30 april 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna samen: [belanghebbende]) hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende] hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben de toestemming, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D.N.J. van Horssen, rechtsbijstandverlener te Oud-Beijerland, [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. P. Smit, advocaat te Spijkenisse, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Kras-Skladnik en L.J. Makkinga, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 14 juli 2014 heeft [appellant] het college verzocht hem op grond van de Wob de volgende informatie te verstrekken: de overeenkomsten die de gemeente Spijkenisse in de jaren 2011, 2012 en 2013 met GSN Management Group B.V. heeft gesloten en de overeenkomsten die de gemeente Spijkenisse in de jaren 2013 en 2014 met [belanghebbende A] heeft gesloten. Volgens het verzoek hebben deze overeenkomsten betrekking op re-integratie en het initiëren, ontwerpen, toepassen en uitvoeren van activiteiten die betrekking hebben op het transitieproces van werknemers en ex-werknemers van baan naar baan. Bij het besluit van 22 augustus 2014 heeft het college het verzoek afgewezen omdat de gevraagde documenten niet aanwezig zijn. Bij het besluit van 30 april 2015 heeft het college geconstateerd dat er toch informatie aanwezig is en geanonimiseerde versies van een "Overeenkomst inzake De Juiste Koers II CZINK 13-07-063" en een "Investeringsvoorstel Juiste Koers" openbaar gemaakt. Van een "Projectvoorstel De Juiste koers! Voor de Gemeente Spijkenisse" (hierna: het projectvoorstel) heeft het college openbaarmaking geweigerd, omdat het vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob bevat. In de tussenuitspraak van 9 september 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom alle gegevens in het projectvoorstel dergelijke bedrijfs- en fabricagegegevens zijn en het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Bij brief van 10 oktober 2016 heeft het college een nadere motivering gegeven. Bij de uitspraak van 8 juni 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college met de nadere motivering het gebrek in het besluit van 30 april 2015 heeft hersteld.
2. [belanghebbende] betoogt dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is. Volgens [belanghebbende] heeft [appellant] geen belang bij openbaarmaking van het projectvoorstel en maakt hij misbruik van recht. Hiertoe voert [belanghebbende] aan dat [appellant] met het projectvoorstel wil aantonen dat er een overeenkomst bestond tussen de gemeente Spijkenisse en GSN Management Group die naar [belanghebbende A] is overgeheveld. Volgens [belanghebbende] was er echter geen overeenkomst met GSN Management Group, zodat [appellant] met zijn hoger beroep zijn doel niet kan bereiken. [appellant] heeft met zijn Wob-verzoek voorts niet als doel om overheidsinformatie voor een ieder openbaar te maken, maar om een geldvordering op [belanghebbende B] te onderbouwen. Het burgerlijk recht biedt volgens [belanghebbende] de geëigende middelen om hiertoe informatie te verkrijgen.
2.1. De Wob vooronderstelt het belang van openbaarmaking als een op zichzelf staand belang. [appellant] kan met zijn hoger beroep bereiken dat het hierna te vermelden projectvoorstel openbaar wordt gemaakt. Hij heeft daarom belang bij beoordeling van zijn hoger beroep. Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat [appellant] misbruik van recht maakt. Het betoog van [belanghebbende] dat [appellant] het projectvoorstel denkt te kunnen gebruiken ter onderbouwing van een vordering, is hiervoor onvoldoende.
Het betoog faalt.
3. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het college het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld. Volgens hem is het zeer onwaarschijnlijk dat het gehele projectvoorstel onder de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob valt.
3.1. Artikel 10, eerste lid, van de Wob, luidt: "Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt."
3.2. In de brief van 10 oktober 2016 heeft het college per pagina van het projectvoorstel gemotiveerd waarom openbaarmaking op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wob moet worden geweigerd. Ter zitting van de rechtbank heeft het college nog toegelicht dat bij het weglakken van de desbetreffende gegevens er nagenoeg geen tekst meer overblijft. De Afdeling is, na kennis te hebben genomen van het projectvoorstel, van oordeel dat het college aldus deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het openbaarmaking van het projectvoorstel heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, zal worden bevestigd. Gelet hierop is de voorwaarde waaronder [belanghebbende] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld niet vervuld. Het incidenteel hoger beroep behoeft daarom geen bespreking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
620.