201710301/1/V3.
Datum uitspraak: 4 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 18 december 2017 in zaak nr. NL17.14022 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 18 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris nadere schriftelijke inlichtingen gegeven, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2018, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Logtenberg, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Streef, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zicht op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn bestaat. De staatssecretaris heeft geen informatie over afgegeven laissez-passers en uitzettingen naar Libië in 2017 verstrekt. Omdat niet is gebleken dat in 2017 de Libische autoriteiten een laissez-passer hebben afgegeven of dat een vreemdeling met een laissez-passer naar Libië is uitgezet, was de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig, aldus de vreemdeling.
1.1. De Afdeling merkt op dat veel van de door de staatssecretaris verstrekte informatie niet in de door de Afdeling gevraagde schriftelijke antwoorden, maar pas korte tijd daarna ter zitting bij de Afdeling is ingebracht. Door de handelswijze van de staatssecretaris is de beoordeling bemoeilijkt. Voor een reële beoordeling van zicht op uitzetting kan de Afdeling er echter niet omheen de door de staatssecretaris ingebrachte informatie wel te betrekken bij haar beoordeling.
1.2. Over de gang van zaken rond de verlening van laissez-passers door de Libische autoriteiten heeft de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat na indiening van een aanvraag voor verlening van een laissez-passer de Libische autoriteiten onderzoeken of die persoon daadwerkelijk afkomstig is uit Libië. Indien zijn identiteit en Libische nationaliteit zijn vastgesteld, stellen de Libische autoriteiten, voordat zij een laissez-passer verstrekken, de voorwaarde dat de vreemdeling verklaart vrijwillig terug te keren naar Libië.
1.3. Over het effectueren van vertrek van vreemdelingen naar Libië met een laissez-passer heeft de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling verklaard dat de in 2017 en 2018 door de Libische autoriteiten afgegeven laissez-passers aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) zijn verstrekt en dat de DT&V het vertrek van de vreemdelingen naar Libië vervolgens heeft begeleid. De staatssecretaris heeft uiteengezet dat vertrek van vreemdelingen naar Libië om praktische redenen alleen plaatsvindt via Istanbul. Bij vertrek naar Libië begeleidt een medewerker van de DT&V een vreemdeling tot Istanbul. Deze medewerker faciliteert de vreemdeling in Istanbul en begeleidt de vreemdeling naar de aansluitende vlucht. Pas als het vliegtuig met de vreemdeling aan boord naar Libië is vertrokken, verlaat de medewerker van de DT&V de luchthaven in Istanbul.
1.4. Uit de door de staatssecretaris gegeven toelichting blijkt dat de DT&V het vertrek van vreemdelingen met een laissez-passer naar Libië volledig regisseert. Om deze reden is het vertrek van vreemdelingen naar Libië met een laissez-passer een uitzetting.
1.5. De staatssecretaris heeft informatie verstrekt waaruit volgt dat de Libische autoriteiten in 2017 en 2018 in totaal vier laissez-passers hebben afgegeven, waarvan zeker drie tot uitzetting van de vreemdeling naar Libië hebben geleid.
1.6. Over het verkrijgen van een laissez-passer van de Libische autoriteiten heeft de vreemdeling ter zitting bij de Afdeling ten onrechte aangevoerd dat hij geen laissez-passer kan verkrijgen, omdat hij nooit papieren heeft gehad. Anders dan de vreemdeling betoogt, blijkt uit de door hem overgelegde e-mail van 15 april 2016 van de Libische ambassade niet dat de Libische autoriteiten van de vreemdeling papieren verlangen om de Libische nationaliteit te kunnen vaststellen.
1.7. De staatssecretaris betoogt terecht dat de vreemdeling actieve en volledige medewerking moet verlenen aan het verkrijgen van de voor de uitzetting benodigde documenten. Onder die vereiste medewerking valt ook een presentatie bij de Libische vertegenwoordiging en een verklaring dat hij vrijwillig terugkeert naar Libië.
1.8. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling indien hij zijn medewerking verleent een laissez-passer van de Libische autoriteiten kan krijgen en op grond daarvan kan worden uitgezet naar Libië. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn bestaat.
De grief faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
w.g. Verheij w.g. Bakker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2018
633.