ECLI:NL:RVS:2018:1800

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
201606840/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Top Vision B.V. tegen de burgemeester van Heerlen inzake vergunning voor exploitatie van een growshop

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Top Vision B.V. tegen de burgemeester van Heerlen. De burgemeester had op 9 juni 2015 het verzoek van Top Vision om een eerder verleende vergunning voor de exploitatie van een growshop in te trekken, afgewezen. Vervolgens verklaarde de burgemeester op 7 oktober 2015 het bezwaar van Top Vision tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk. De rechtbank Limburg oordeelde op 2 augustus 2016 dat het beroep van Top Vision gegrond was, vernietigde het besluit van de burgemeester en verklaarde het bezwaar ongegrond. Top Vision ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 oktober 2017 behandeld. De burgemeester stelde dat Top Vision geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat de vergunningplicht voor growshops per 1 maart 2015 was vervallen. Top Vision betoogde echter dat de uitspraak van de Afdeling bepalend was voor de handhaving tegen concurrenten zonder vergunning.

De Afdeling oordeelde dat Top Vision geen belang had bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de vergunningplicht niet bepalend was voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 30 mei 2018.

Uitspraak

201606840/1/A3.
Datum uitspraak: 30 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Top Vision B.V., gevestigd te Simpelveld,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 augustus 2016 in zaak nr. 15/3399 in het geding tussen:
Top Vision
en
de burgemeester van Heerlen.
Procesverloop
Bij brief van 9 juni 2015 heeft de burgemeester het verzoek van Top Vision om een eerder aan haar verleende vergunning in te trekken, afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2015 heeft de burgemeester het door Top Vision daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2016 heeft de rechtbank het door Top Vision daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 oktober 2015 vernietigd, het door Top Vision gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Top Vision hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2017, waar Top Vision, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 15 juli 2010 heeft de burgemeester aan Top Vision een vergunning verleend voor de exploitatie van een growshop in het pand aan de Wijngaardsweg 34b-c te Heerlen (hierna: de vergunning). In het per 1 maart 2015 gewijzigde artikel 11a van de Opiumwet wordt strafbaar gesteld: "Hij die stoffen of voorwerpen […] te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, […] of voorhanden heeft […], waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten […]". Artikel 11, derde lid, ziet op opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Artikel 11, vijfde lid, ziet op het geval dat het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 gegeven verbod betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel. Bij brief van 26 februari 2015 heeft de burgemeester Top Vision te kennen gegeven dat met de inwerkingtreding van het gewijzigde artikel 11a van de Opiumwet op 1 maart 2015 de in de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Heerlen (hierna: de Apv) opgenomen vergunningplicht voor growshops onverbindend zal worden en de vergunning van rechtswege zal komen te vervallen. Bij brief van 1 mei 2015 heeft Top Vision de burgemeester verzocht de vergunning in te trekken. Top Vision heeft daarmee alleen beoogd een besluit uit te lokken dat door de rechter kan worden getoetst. Bij brief van 9 juni 2015 heeft de burgemeester dat verzoek afgewezen. Bij het besluit op bezwaar van 7 oktober 2015 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat de brief van 9 juni 2015 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en het door Top Vision daartegen gemaakte bezwaar om die reden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het daartegen gemaakte beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd, omdat de burgemeester de brief van 9 juni 2015 naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet als een besluit heeft aangemerkt. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door te overwegen dat de in de Apv opgenomen vergunningplicht voor growshops met ingang van 1 maart 2015 verbindende kracht mist, zodat de vergunning moet worden geacht per 1 maart 2015 van rechtswege te zijn vervallen. In hoger beroep komt Top Vision op tegen hetgeen de rechtbank aldus heeft overwogen. In dat kader stelt Top Vision zich op het standpunt dat de exploitatie van een growshop niet strijdig is met artikel 11a van de Opiumwet, indien de verkoop niet is gericht op beroeps-, bedrijfsmatige of grootschalige wiettelers, en dat zij haar growshop op deze wijze beoogt te exploiteren.
2.    De burgemeester heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting en ter zitting van de Afdeling betoogd dat Top Vision geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep. De burgemeester heeft daartoe aangevoerd dat het door Top Vision beoogde doel om haar growshop te exploiteren, niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat thans geen vergunningplicht geldt. Het hoger beroep kan er niet toe leiden dat Top Vision in het kader van de exploitatie van de growshop meer zou mogen, dan thans, gelet op artikel 11a van de Opiumwet, is toegestaan. Top Vision heeft derhalve geen belang bij de uitkomst van de procedure, aldus de burgemeester.
3.    Top Vision heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld zij belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep, omdat het oordeel van de Afdeling over de verbindendheid van de in de Apv opgenomen vergunningplicht en de geldigheid van de vergunning bepalend is voor de vraag of de burgemeester handhavend moet optreden tegen toekomstige concurrenten die niet over een exploitatievergunning voor een growshop beschikken.
4.    De Afdeling volgt de burgemeester in zijn standpunt dat de verbindende kracht van de in de Apv opgenomen vergunningplicht niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of Top Vision haar beoogde bedrijfsactiviteiten als hiervoor vermeld onder 1 mag voortzetten. Met een inwilliging van haar verzoek om de vergunning in te trekken kan Top Vision daarom niet bereiken dat zij de zekerheid krijgt die activiteiten rechtmatig te kunnen voortzetten. De door Top Vision gestelde omstandigheid dat concurrenten zonder een exploitatievergunning een growshop in Heerlen kunnen gaan exploiteren, ziet overigens op een toekomstige onzekere gebeurtenis en is derhalve onvoldoende actueel om aan te nemen dat Top Vision thans belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. Ingeval deze gebeurtenis in de toekomst zal plaatsvinden, staat het Top Vision vrij de burgemeester om handhaving te verzoeken. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat Top Vision geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep.
5.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Robben
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2018
610.