ECLI:NL:RVS:2018:1786

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
201704597/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake doorhaling inschrijving beëdigde tolken en vertalers

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De minister had op 17 juli 2014 de inschrijving van [wederpartij] in het register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) doorgehaald, omdat er ernstige klachten waren ingediend over zijn professionaliteit en integriteit. De rechtbank had eerder het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, omdat de minister onvoldoende had onderbouwd waarom de doorhaling gerechtvaardigd was. De minister heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden en dat hij zich op het advies van de klachtencommissie mocht baseren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 april 2018 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de minister in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot doorhaling van de inschrijving, gezien de ernst van de klachten en de context waarin deze zijn ingediend. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met vergelijkbare gevallen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [wederpartij] ongegrond.

Uitspraak

201704597/1/A3.
Datum uitspraak: 30 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie (thans: de minister van Justitie en Veiligheid),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2017 in zaak nr. 16/5156 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft de minister de inschrijving van [wederpartij] in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) doorgehaald en besloten dat [wederpartij] tot en met 31 juli 2015 geen nieuw verzoek tot inschrijving als tolk en/of vertaler in het Rbtv kan indienen.
Bij besluit van 28 november 2014 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 november 2014 vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 30 juni 2016 heeft de minister het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 juni 2016 vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 19 oktober 2017 heeft de minister het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft hiertegen beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2018, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, en [wederpartij], bijgestaan door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De van belang zijnde bepalingen uit de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) zijn bijgevoegd in de aangehechte bijlage die deel uit maakt van deze uitspraak.
2.    Op 28 februari 2014 is tegen [wederpartij] een klacht ingediend. De Klachtencommissie Wbtv heeft de klacht in de volgende onderdelen verdeeld:
a. [wederpartij] heeft beëdigde vertalingen afgegeven terwijl hij daartoe niet langer bevoegd was en heeft klaagster daarover desgevraagd in het ongewisse gehouden;
b. [wederpartij] heeft zich onbetamelijk dan wel niet professioneel uitgelaten tegen klaagster en zich evenzo gedragen;
c. [wederpartij] heeft zich niet professioneel richting klaagster uitgelaten over een collega-tolk;
d. [wederpartij] heeft zonder toestemming van klaagster haar etage en kantoorruimte betreden, waardoor een gesprek tussen klaagster en een cliënt verstoord werd;
e. [wederpartij] heeft schriftelijk dreigementen geuit en hieraan onverkort vastgehouden, waarbij is gedreigd de geheimhoudingsplicht te schenden.
De klachtencommissie heeft in haar advies van 12 mei 2014 geadviseerd de klachtonderdelen a, b, c en d gegrond te verklaren en klachtonderdeel e gedeeltelijk gegrond te verklaren. Voor zover onder klachtonderdeel e wordt geklaagd dat [wederpartij] heeft gedreigd de geheimhoudingsplicht te schenden, acht de klachtencommissie de klacht ongegrond. De minister heeft dit advies op 13 mei 2014 overgenomen.
3.    Bij het besluit van 17 juli 2014 heeft de minister de inschrijving van [wederpartij] in het Rbtv als tolk Nederlands <--> Arabisch (Standaard) krachtens artikel 9, eerste lid, van de Wbtv per 1 augustus 2014 doorgehaald en krachtens het tweede lid bepaald dat [wederpartij] tot en met 31 mei 2015 geen nieuw verzoek tot inschrijving als tolk of vertaler kan indienen. Volgens de minister blijkt uit het advies van de Klachtencommissie dat de kerncompetenties integriteit en attitude in het gedrang zijn gekomen. Gelet hierop is de doorhaling van de inschrijving gerechtvaardigd, aldus de minister.
4.    Bij het besluit van 28 november 2014 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard. [wederpartij] heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep op 16 februari 2016 gegrond verklaard en voormeld besluit vernietigd. Daaraan heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. De minister mocht zich bij de besluitvorming weliswaar op het advies van de klachtencommissie baseren en was niet gehouden de feiten opnieuw vast te stellen, maar de minister is ten onrechte niet ingegaan op de volgens [wederpartij] vergelijkbare gevallen waarin ook klachten waren ingediend en waar een minder zware sanctie werd opgelegd. In het nieuw te nemen besluit dient de minister alsnog dit beroep op het gelijkheidsbeginsel te beoordelen, aldus de rechtbank. Deze uitspraak is onherroepelijk.
5.    Bij het besluit van 30 juni 2016 heeft de minister het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard. Volgens de minister zijn de door [wederpartij] aangedragen gevallen geen gelijke gevallen en faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft hij van belang geacht dat het in het geval van [wederpartij] om een cumulatie van klachten gaat. Bij de andere klachten was een dergelijke cumulatie van klachtonderdelen en gedragingen niet aan de orde. Verder verschillen de feiten van het geval van [wederpartij] en zijn de gedragingen en omstandigheden in de andere gevallen niet vergelijkbaar met die van [wederpartij], aldus de minister.
6.    Op 9 mei 2017 heeft de rechtbank op het hiertegen ingestelde beroep beslist. De rechtbank heeft overwogen dat de minister geen beleid heeft over de wijze van sanctioneren bij gegronde klachten tegen tolken en vertalers. Daarom moet naar andere gevallen worden gekeken waarin een sanctie is opgelegd om een bestendige praktijk en vaste gedragslijn van de minister te kunnen ontdekken. [wederpartij] heeft een substantieel aantal, zo niet alle gevallen besproken waarin de minister sancties heeft opgelegd in verband met klachten over integriteit en attitude. Hoewel geen sprake is van exact gelijke gevallen, is er wel een duidelijk patroon van minder zware straffen dan aan [wederpartij] is opgelegd. De rechtbank is de minister niet gevolgd in zijn standpunt dat deze strenge en uitzonderlijke straf aan [wederpartij] is opgelegd omdat de klachtencommissie in zijn geval vijf klachten gegrond heeft verklaard. De minister heeft zich geen rekenschap gegeven van het feit dat de bron van alle vijf klachten dezelfde is, waarbij ook niet valt uit te sluiten dat de privéomgang tussen [wederpartij] en klaagster hierbij een rol heeft gespeeld. In ieder geval is niet in geschil dat structureel sanctiewaardig gedrag van [wederpartij] niet aan de orde is. De rechtbank heeft vervolgens het beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 juni 2016 vernietigd.
7.    De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de rechtbankuitspraak van 9 mei 2017. Hij betoogt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door te overwegen dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van het feit dat de bron van alle vijf klachten dezelfde is. Uit de in rechte vaststaande uitspraak van 16 februari 2016 volgt dat de feitenvaststelling door de klachtencommissie vaststaat en dat hij zich daar in de besluitvorming op mocht baseren. De minister betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit andere klachten blijkt dat een duidelijk patroon van minder zware straffen bestaat dan in het geval aan [wederpartij] is opgelegd. De rechtbank is ten onrechte uitgegaan van de onjuiste en onvolledige weergave van de klachten door [wederpartij]. Er is ten onrechte uitgegaan van de adviezen van de klachtencommissie, terwijl de minister de uiteindelijke beslissing neemt en niet gehouden is het advies te volgen. De minister heeft ook daadwerkelijk in een aantal gevallen het advies niet overgenomen. Tien klachten hebben tot doorhaling geleid. Klachten over door de Immigratie- en Naturalisatiedienst ingezette tolken en vertalers zijn ten onrechte meegenomen, nu deze niet in het Rbtv zijn ingeschreven en ook niet op de uitwijklijst zijn vermeld. De enkele omstandigheid dat er bij andere klachten die zien op integriteit en attitude niet tot doorhaling is besloten, biedt geen grond voor het oordeel dat die zaken met dit geval vergelijkbaar zijn en hij in dit geval niet tot doorhaling had mogen overgaan. Aan de hand van de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang beschouwd, wordt bepaald of een inschrijving wordt doorgehaald. Juist als het gedragingen betreft, is de context waarbinnen deze gedragingen hebben plaatsgevonden van belang. De rechtbank heeft ten onrechte een patroon afgeleid uit een te abstracte en incorrecte benadering van de gedragingen door alleen te kijken naar de soort klacht op hoofdlijnen, te weten integriteit, attitude of kwaliteit, maar niet naar de feiten en omstandigheden van het geval.Tot slot voert de minister aan dat de zittingsaantekeningen incompleet en incorrect zijn en geen volledige zakelijke weergave van het verhandelde tijdens de zitting bevatten.
7.1.    Uit het door de minister overgenomen advies van de klachtencommissie blijkt dat [wederpartij] vertalingen heeft beëdigd terwijl zijn inschrijving als vertaler in het Rbtv op dat moment van rechtswege was verlopen en de inschrijving al was doorgehaald. Klaagster, een advocate aan wie [wederpartij] vaak werk leverde, had hem erop gewezen dat hij niet langer in het register stond ingeschreven. Desondanks heeft [wederpartij] beëdigde vertalingen aan klaagster geleverd. Volgens de klachtencommissie heeft [wederpartij] zich in een aantal mailberichten op onprofessionele en zelfs bedreigende wijze uitgelaten jegens klaagster. Verder is [wederpartij] bij het kantoor van klaagster langsgegaan en onaangekondigd bij haar binnengekomen terwijl zij in gesprek was met een cliënt. Bij de receptie was hem gezegd dat klaagster hem niet kon ontvangen. De klachtencommissie is van oordeel dat [wederpartij] ernstig is tekortgeschoten in de eisen die aan hem als professional, en in het bijzonder aan zijn integriteit, mogen worden gesteld.
In het besluit van 30 juni 2016 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat hij aan de hand van de omstandigheden van het geval in onderling verband bezien, bepaalt of een inschrijving wordt doorgehaald. Juist als het om gedragingen gaat, is volgens de minister de context waarbinnen de gedragingen hebben plaatsgevonden van belang. In het besluit is de minister uitgebreid ingegaan op de door [wederpartij] aangedragen gevallen waaruit volgens hem volgt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De minister heeft per aangedragen geval de desbetreffende feiten en omstandigheden weergegeven. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de minister voldoende op de aangedragen gevallen is ingegaan en zich op het standpunt mocht stellen dat het geval van [wederpartij] niet te vergelijken is met één van die andere gevallen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de minister zich geen rekenschap heeft gegeven van het feit dat de bron van alle vijf klachten dezelfde is, waarbij niet valt uit te sluiten dat de privéomgang tussen [wederpartij] en klaagster hierbij een rol heeft gespeeld. Uit de mailwisselingen tussen [wederpartij] en klaagster blijkt dat zij elkaar bij de voornaam aanspraken. Wellicht was sprake van enigszins informeel contact, maar uit de stukken blijkt niet van enige privéomgang tussen [wederpartij] en klaagster. Er is niet gebleken dat klaagster enig aandeel had in de escalatie van de situatie.
De Afdeling is op basis van de ernst van de vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat de minister in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 9, eerste lid, van de Wbtv neergelegde bevoegdheid tot doorhaling. Anders dan [wederpartij] heeft aangevoerd, bestaat die bevoegdheid niet alleen in gevallen waar sprake is van een strafrechtelijke veroordeling. De tekst van voormelde bepaling noch de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling geeft daartoe aanleiding. De Afdeling acht hiertoe de volgende passage uit de Memorie van Toelichting van de Wbtv relevant: "Aanleiding om tot doorhalen van de inschrijving over te gaan kan onder meer worden gevonden in de aard van een ingediende of gegrond verklaarde klacht of een aangifte van een strafbaar feit jegens de gerechtstolk of beëdigd vertaler" (Kamerstukken II 2004-2005, 29 936, nr. 3, pag. 8).
Het betoog slaagt. Hetgeen de minister overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit op bezwaar van 30 juni 2016 alsnog ongegrond verklaren.
9.    Op 19 oktober 2017 heeft de minister naar aanleiding van de aangevallen uitspraak opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 17 juli 2014 beslist. De Afdeling zal dit besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken. Uit het voorgaande volgt dat aan het besluit van 19 oktober 2017, dat ter uitvoering van te vernietigen uitspraak is genomen, de grondslag komt te ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling dat besluit vernietigen.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2017 in zaak nr. 16/5156;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 19 oktober 2017, kenmerk 0022-17.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Niane-van de Put
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2018
805. BIJLAGE
Wbtv
Artikel 9
1. De inschrijving in het register kan worden doorgehaald indien Onze Minister is gebleken van ernstige feiten of omstandigheden, de integriteit of de vakbekwaamheid van de beëdigde tolk of vertaler betreffende.
2. Bij de beschikking tot doorhaling van de inschrijving wordt bepaald binnen welke periode geen nieuw verzoek tot inschrijving in het register kan worden gedaan. Deze periode bedraagt ten hoogste tien jaren.
3. Hangende het onderzoek of er reden is tot doorhaling over te gaan, kan de inschrijving van een beëdigde tolk of vertaler tijdelijk worden doorgehaald.
[…]