ECLI:NL:RVS:2018:1771

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
201506923/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van toeslagen door de Belastingdienst en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 5 februari 2013 herzag de voorschotten voor zorgtoeslag, kindgebonden budget, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 naar nihil. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat dit gebeurde omdat ten minste één van de medebewoners van [appellante] niet rechtmatig in Nederland verbleef.

[appellante] had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde dit bezwaar op 1 juli 2014 niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 28 juli 2015. In hoger beroep betoogde [appellante] dat de rechtbank ten onrechte aannemelijk had geacht dat het besluit van 5 februari 2013 was verzonden naar het juiste adres.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 april 2018 behandeld. De Belastingdienst overhandigde een systeemuitdraai waaruit bleek dat het besluit op 5 februari 2013 ter verzending was aangeboden. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst aannemelijk had gemaakt dat het besluit naar het juiste adres was verzonden en dat [appellante] geen feiten had aangedragen die de ontvangst van het besluit in twijfel trokken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak werd op 30 mei 2018 openbaar uitgesproken, waarbij ook werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201506923/1/A2.
Datum uitspraak: 30 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2015 in zaak nrs. 14/7535,14/7539, 14/7541en14/7542 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten voor de zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag 2012 voor [appellante] herzien naar nihil.
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2018, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. A. Bozbey, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij besluit van 30 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de zorgtoeslag, van het kindgebonden budget, van de huurtoeslag en van het kindgebonden budget over 2012 herzien. [appellante] heeft te kennen gegeven dat dit geen aanleiding geeft het hoger beroep in te trekken, omdat zij een vergoeding wenst van de (proces)kosten van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep.
2.    [appellante] heeft toeslagen aangevraagd voor het jaar 2012. Bij besluit van 29 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar voorschotten toegekend voor zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag. Bij het besluit van 5 februari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen herzien naar nihil, omdat ten minste één van de medebewoners niet rechtmatig in Nederland verblijft of omdat de verblijfsstatus van [appellante] geen recht geeft op een toeslag. Aan het besluit van 1 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] haar bezwaar te laat heeft ingediend.
De aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 5 februari 2013 is verzonden naar het juiste adres. De dienst heeft een systeemuitdraai uit DACAS overgelegd en gesteld dat er in de desbetreffende periode geen problemen bekend zijn met het verzenden van besluiten.
Het hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat het besluit van 5 februari 2013 is verzonden. De overgelegde systeemuitdraai lijkt juist naar de terugvorderingsbeschikkingen van 12 februari 2013 te verwijzen. Verder verwijst zij naar het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014, ECLI NL:HR:2014:930. In dat geval heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het bewijs van verzending ontbreekt. In die zaak zijn behalve DACAS ook nog andere systemen geraadpleegd.
4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 1 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:BV2424 dient het bestuursorgaan, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.2.    In dit geval heeft de Belastingdienst/Toeslagen een systeemuitdraai uit DACAS overgelegd dat het op 5 februari 2013 gedagtekende besluit uiterlijk op 5 februari 2013 ter verzending is aangeboden. Niet in geschil is dat in het besluit het juiste adres is vermeld. Het beroep dat [appellante] heeft gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2014 is tevergeefs, reeds omdat uit het arrest blijkt dat in die zaak vaststond dat de aanslag later was verzonden dan de dag die als de dagtekening was vermeld en bovendien naar een onjuist adres was verzonden. De rechtbank heeft derhalve terecht aannemelijk geacht dat het besluit uiterlijk op 5 februari 2013 naar het juiste adres is verzonden. [appellante] heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van het besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2018
17.