201702355/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2017 in zaak nr. 15/2197 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 31 december 2014 het pand [locatie] te Utrecht in de oude toestand te (laten) herstellen, dan wel het pand in overeenstemming te brengen met de op 23 april 2014 verleende omgevingsvergunning.
Bij besluit van 23 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.E.J.M. Tomlow, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door S. Gangabisoensingh, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het pand [locatie] te Utrecht, waarin een winkel is gevestigd. Bij besluit van 23 april 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de gevelpui van de winkel. Volgens een op 8 september 2014 uitgevoerde inspectie zijn in afwijking van de vergunning bouwwerkzaamheden aan het pand uitgevoerd. De pui is uitgevoerd in glimmend roestvrijstaal terwijl vergunning is verleend voor een pui van geborsteld of gepoedercoat roestvrij staal. Het college heeft om die reden een last onder dwangsom opgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de pui is uitgevoerd in strijd met de vergunning, zodat het college bevoegd was tot handhavend optreden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat tijdens de hoorzitting van 29 januari 2015 sprake was van vooringenomenheid bij ambtenaren van de gemeente. Dat blijkt volgens [appellant] uit uitlatingen die tijdens de schorsing van de hoorzitting zijn gedaan.
2.1. Artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden."
2.2. De door [appellant] bedoelde ambtenaren waren betrokken bij de totstandkoming van het besluit van 13 maart 2015 waarbij voor het eerst is beslist op het bezwaar van [appellant] tegen het dwangsombesluit van 8 oktober 2014. Dit besluit op bezwaar is echter ingetrokken, waarna [appellant] in de gelegenheid is gesteld opnieuw te worden gehoord. Bij besluit van 23 februari 2016 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist. Dat besluit is in hoger beroep onderwerp van geschil. Bij de voorbereiding van dat besluit zijn de door [appellant] bedoelde ambtenaren niet betrokken geweest. Gelet op deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit van 23 februari 2016 in strijd met artikel 2:4 van de Awb tot stand is gekomen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van een overtreding, zodat geen rechtsgrond aanwezig is voor het opleggen van een last onder dwangsom. Hij stelt dat de pui in overeenstemming met de vergunning is uitgevoerd.
3.1. De op 23 april 2014 verleende omgevingsvergunning ziet op vervanging van de gevelpui van het pand [locatie]. Op de vergunningaanvraag van 21 januari 2014 is voor de kozijnen als materiaal vermeld 'staal poedercoaten' en de kleur 'ral 7024 graphitgrau'. Op de bij de vergunning behorende bouwtekening van 15 april 2014, bladnummer 2b, is de voorgevel getekend, waarbij is vermeld: 'stalen pui materiaal RVS geborsteld'. Zowel de vergunningaanvraag als de bouwtekening van 15 april 2014 maken deel uit van de vergunning. De bouwtekening van 15 april 2014 behelst een toevoeging van de vergunningaanvraag ('stalen pui materiaal RVS geborsteld') die in overleg met de Commissie welstand en monumenten van de gemeente Utrecht (hierna: de welstandscommissie) en een bouwkundig adviseur van [appellant] tot stand is gekomen. De vergunning is verleend voor het bouwwerk zoals op deze tekening is weergegeven. [appellant] was dus gehouden de pui uit te voeren in 'roestvrij staal geborsteld'.
3.2. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de pui, zoals deze in glimmend staal is uitgevoerd, voldoet aan de in de vergunning opgenomen omschrijving 'roestvrij staal geborsteld'. Het college stelt dat de uitvoering 'roestvrij staal geborsteld' leidt tot een mat oppervlak. Het verwijst daarbij naar het verslag van de welstandcommissie van 10 februari 2015 dat op zijn verzoek en naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] is opgesteld. [appellant] stelt daarentegen dat 'roestvrij staal geborsteld' geen eenduidige betekenis heeft en ook kan leiden tot een glanzend oppervlak. Daarbij verwijst hij naar de brief van Staalbouw Utrecht van 13 april 2017 en de brief van Merito B.V. van 6 maart 2018.
3.3. De welstandcommissie concludeert in het verslag van 10 februari 2015, voor zover hier relevant, het volgende:
"In de bouwtechnische omschrijving van geborsteld roestvrijstaal - waarbij een aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen wordt uitgegaan - betekent het borstelen van roestvast/vrijstaal dat deze behandeling leidt tot een mat oppervlak. De mate van mat-/ruwheid kan variëren maar van glans is geen sprake. Bij het geven van een advies over deze aanvraag is vanzelfsprekend uitgegaan van de gangbare bouwkundige terminologie."
In haar brief van 13 april 2017 heeft Staalbouw Utrecht het volgende verklaard:
"U vroeg hoe het begrip 'geborsteld RVS' bouwkundig gebruikt wordt. Wij werken veel met RVS. Als een klant ons aangeeft dat hij RVS geborsteld wil hebben zullen wij eerst met de klant afstemmen wat hij bedoelt. RVS geborsteld is namelijk niet een eenduidig begrip. Er zijn veel variaties in RVS geborsteld, van diep mat tot glanzend. Dat stemmen we dus af met de klant. Dan maken we een monster en vragen of het glimmend of mat genoeg is en vervolgens voeren wij de opdracht uit. Als de welstandscommissie zegt dat RVS geborsteld eenduidig betekent dat er sprake is van een mat oppervlak dan delen wij dat standpunt niet. U kunt zo allerlei RVS bedrijven bellen en die zullen altijd op deze wijze hierop reageren. Eerst afstemmen met de klant wat hij wil en dan pas uitvoeren, dan wel glanzend, dan wel mat."
In haar brief van 6 maart 2018 heeft Merito B.V. het volgende verklaard:
"U vroeg mij wat RVS geborsteld betekend. Wij zijn een bedrijf wat al vele jaren gespecialiseerd is in RVS (bewerkingen). Als je het hebt over RVS geborsteld dan zegt dat nog niets over de uitstraling. De vraag is namelijk hoe je het borstelt. RVS kan heel wel geborsteld worden zodat je een glanzender resultaat krijgt. Als gezegd wordt dat RVS geborsteld automatisch betekent mat geborsteld, is dat niet juist. Als wij op tekeningen zien RVS geborsteld, dan bellen wij eerst wat de klant precies bedoelt. Je hebt namelijk ook hoogglans geborsteld, dan krijg je bijna een spiegel."
3.4. Het advies van de welstandcommissie wordt weersproken door de verklaringen van Merito B.V. en Staalbouw. Volgens deze verklaringen heeft 'roestvrij staal geborsteld' geen eenduidige betekenis en sluit deze bewerking niet uit dat een glanzend oppervlak ontstaat. Gelet op deze verklaringen is onvoldoende duidelijk dat de in de vergunning voorgeschreven bewerkingswijze dient te leiden tot een mat oppervlak. Verder bestaat geen aanleiding voor de veronderstelling dat het voor [appellant] duidelijk was of had moeten zijn dat het college dit met het opnemen van deze bewerkingswijze in de vergunning wél zou hebben beoogd. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de pui in afwijking van de vergunning is uitgevoerd en derhalve sprake is van een overtreding. Het college was derhalve niet bevoegd tot het opleggen van de last onder dwangsom. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 februari 2016 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 5:32 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal het besluit van 8 oktober 2014 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat het college niet opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2014 behoeft te beslissen en dat [appellant] de uitvoering van de pui in stand mag laten.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2017 in zaak nr. 15/2197;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 23 februari 2016, kenmerk b14.3646;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 8 oktober 2014, kenmerk CHZ_OCB1-14-08275-CDZLOD-15257;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.753,50 (zegge: zeventienhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 417,00 (zegge: vierhonderdzeventien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Helder w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2018
190-855.