ECLI:NL:RVS:2018:1744

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
201802976/1/A3 en 201802976/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang en voorlopige voorziening bij sluiting van woning wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de sluiting van een woning en bijbehorende percelen in Rotsterhaule op grond van bestuursdwang. De burgemeester had op 6 november 2017 besloten om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er een hennepkwekerij was aangetroffen. De appellant, huurder van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit op 10 april 2018 ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 11 april 2018 een voorlopige voorziening getroffen door de besluiten van de burgemeester te schorsen. Tijdens de zitting op 16 mei 2018 is onderzocht of er aanleiding was om deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. De burgemeester heeft zich beroepen op artikel 13b van de Opiumwet, dat hem de bevoegdheid geeft om bestuursdwang toe te passen bij de aanwezigheid van drugs in woningen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester in dit geval terecht heeft gehandeld, gezien de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten en de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om zowel de woning als de bijbehorende percelen te sluiten, omdat deze feitelijk één geheel vormen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de appellant afgewogen tegen de noodzaak van de sluiting en geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De getroffen voorlopige voorziening is van rechtswege vervallen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201802976/1/A3 en 201802976/2/A3.
Datum uitspraak: 30 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met een ambtshalve ingesteld onderzoek naar het bestaan van aanleiding voor opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2018, in zaak nr. 201802976/3/A3, getroffen voorlopige voorziening hangende het hoger beroep, en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotsterhaule, gemeente De Fryske Marren,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 10 april 2018 in zaken nrs. 18/898 en 18/899 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van De Fryske Marren.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2017 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning en bijbehorende percelen aan het adres [locatie] te Rotsterhaule voor de duur van drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 19 februari 2018 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 11 april 2018 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de burgemeester van 6 november 2017 en 19 februari 2018 geschorst.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft op 16 mei 2018 ambtshalve ter zitting onderzocht of aanleiding bestaat om de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Veendam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Posthuma en J. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, in aanmerking genomen artikel 8:87, tweede lid, van de Awb, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    [appellant] is huurder van de woning en bijbehorende percelen, met de kadastrale aanduidingen Sint Johannesga sectie E nummers 3641 en 3642, aan het adres [locatie] te Rotsterhaule. Hij bewoont de woning samen met zijn partner en houdt op de bijbehorende percelen een groot aantal dieren.
De burgemeester heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 6 november 2017 ten grondslag gelegd dat uit een bestuurlijke rapportage van 12 september 2017, laatst bijgewerkt op 23 november 2017, blijkt dat de politie op 22 augustus 2017 een hennepkwekerij in de tuin en in een keet op perceel 3642 heeft aangetroffen. Er zijn 45 hennepplanten en 172 hennepstekken aangetroffen, alsmede aan hennepkweek te relateren apparatuur, zoals assimilatielampen, tijdschakelaars, kachels, groeimiddelen en knipbenodigdheden. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat [appellant] en zijn partner hebben verklaard dat zij softdrugs vervaardigen voor patiënten die dat nodig hebben. Er zijn meerdere mensen die vijf hennepplanten bezitten en die bij [appellant] in beheer hebben gegeven. [appellant] heeft verder verklaard dat "er elk jaar wel wat geoogst wordt". Gelet op de hoeveelheid aangetroffen middelen, de mate waarin de woning is betrokken bij drugshandel in georganiseerd verband en het vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoners, acht de burgemeester het noodzakelijk om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning en bijbehorende percelen te sluiten om de rol daarvan in het drugscircuit ongedaan te maken.
3.    De rechtbank heeft overwogen dat perceel 3641, waarop de woning staat, en perceel 3642, waarop de hennepkwekerij is aangetroffen, feitelijk één geheel vormen, zodat de burgemeester mocht gelasten beide percelen te sluiten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de sluiting voor drie maanden overeenkomstig de beleidsregels en een vaste gedragslijn is en dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid een sluiting voor drie maanden heeft kunnen gelasten. Het grote aantal hennepstekken en de ruim voorradige apparatuur duiden op grootschaligheid en professionaliteit. Het afsluiten van slechts een deel van het erf zou niet voldoen aan de doelstelling van het beleid, namelijk dat een woning zichtbaar wordt onttrokken aan het illegale circuit. [appellant] heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat alternatieve woonruimte, voor een periode van drie maanden, niet voorhanden is.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen gelasten de woning en de bijbehorende percelen voor drie maanden te sluiten. Daartoe voert hij aan dat zich geen overlast heeft voorgedaan. Hij handelt niet in drugs en begeeft zich niet in een crimineel milieu. De hennep is aangetroffen op perceel 3642. Daarom is de burgemeester niet bevoegd om de woning, die op perceel 3651 staat, te sluiten. Verder stelt [appellant] dat hij een groot aantal dieren houdt, die onmogelijk ergens anders kunnen worden ondergebracht. Ook zijn hij en zijn partner afhankelijk van de percelen, onder meer omdat zij daarop groente verbouwen. Volgens [appellant] heeft de dreiging van de sluiting bij hem geleid tot een depressie, stress en een aneurysma. Ter staving daarvan heeft hij een brief van een arts overgelegd.
5.    Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt:
"De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."
Hennepplanten en hennepstekken zijn middelen als bedoeld in lijst II.
De burgemeester heeft ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gegeven bevoegdheid beleidsregels vastgesteld.
Artikel 2 van de Beleidsregels luidt:
"In beginsel zal worden opgetreden door over te gaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet, inhoudende een sluiting van een woning of lokaal. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan een bestuurlijke waarschuwing worden afgegeven."
Artikel 4 luidt:
"Bij de overweging of zal worden overgegaan tot sluiting van een woning of lokaal wordt gekeken naar:
a. de handelshoeveelheid;
b. de ernst van het geval;
c. de omstandigheden van het geval;
d. de betrokken belangen
e. de gezinssamenstelling;
f. de mate van professionaliteit."
Artikel 6 luidt, voor zover van belang:
"Handhavingsarrangement in geval van (...) een woning en, of, bijbehorende erven:
a. 1e constatering verkoop van of aanwezigheid van een middel genoemd in lijst I, en of, lijst II van de Opiumwet <50 gram, <5 ml vloeistof, dan wel >5 - 20 hennepplanten leidt tot een waarschuwing, tenzij sprake is van een ernstige situatie zoals bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregels.
Artikel 7 luidt, voor zover van belang:
"Van een ernstige situatie wordt in ieder geval uitgegaan bij (...) meer dan 20 hennepplanten."
6.    Reeds omdat de politie op het perceel bij de woning aan de [locatie] te Rotsterhaule 45 hennepplanten heeft aangetroffen, doet zich volgens artikel 7 van de Beleidsregels een ernstige situatie voor. In geval van een ernstige situatie wordt volgens de Beleidsregels in beginsel opgetreden door te gelasten de woning en bijbehorende erven te sluiten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd is om zowel perceel 3642 als de woning op perceel 3641 te sluiten. Perceel 3642 is een bij een woning behorend erf als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verder is van belang dat de percelen niet zijn gescheiden door bijvoorbeeld een hek en dat perceel 3642 geen eigen toegangsweg heeft en wordt bereikt via de oprit van de woning op perceel 3641.
6.1.    Volgens artikel 4 worden bij de afweging of tot sluiting wordt overgegaan onder meer betrokken de aangetroffen hoeveelheid, de mate van professionaliteit, de ernst en omstandigheden van het geval en de betrokken belangen. Hierbij komt aan het navolgende betekenis toe.
Vast staat dat [appellant] en zijn partner de hennepkwekerij zelf exploiteerden en dat anderen daarvan op de hoogte waren. Dit blijkt uit de verklaringen van [appellant] dat meerdere mensen vijf hennepplanten bezitten die ze bij hem in beheer hebben gegeven. Het is aannemelijk dat deze situatie heeft geleid tot enige loop in verband met hennep van en naar de woning, dan wel het perceel, en tot bekendheid van de woning, dan wel het perceel, als locatie waar hennep aanwezig is. De burgemeester heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat het aantal aangetroffen hennepplanten, hennepstekken en aan hennepkwekerij te relateren apparatuur en de verklaring van [appellant] dat "er elk jaar wel wat geoogst wordt" wijzen op grootschaligheid en professionaliteit. Dat een arts heeft verklaard dat [appellant] grote stressfactoren in de privésfeer heeft en dat deze mogelijk meespelen in het ontstaan van dissectie en vaatproblematiek, maakt niet dat aan het belang van [appellant] doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. Uit de verklaring blijkt niet dat het voor [appellant] in verband met zijn medische situatie onmogelijk is om tijdelijk ergens anders te wonen. Bovendien is de situatie dat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten het gevolg van de door [appellant] opgerichte hennepkwekerij. De stellingen van [appellant] dat het nagenoeg onmogelijk is om tijdelijk andere woonruimte en een ander onderkomen voor de dieren te vinden en dat hij en zijn partner volkomen afhankelijk zijn van de woning en de daarbij horende percelen, heeft [appellant] niet met stukken gestaafd.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester na afweging van de betrokken belangen en met inachtneming van de omstandigheden van het geval heeft mogen gelasten de woning en bijbehorende erven voor drie maanden te sluiten.
6.2.    Het tijdsverloop sinds het aantreffen van de hennepkwekerij op 22 augustus 2017 geeft geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Het besluit van 19 februari 2018 moet worden getoetst naar het recht en de feiten die op dat moment golden. De burgemeester heeft zich in dit besluit, gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs en de bekendheid van de woning, dan wel het perceel, als locatie waar hennep aanwezig is, op het standpunt mogen stellen dat sluiting noodzakelijk is om de woning en bijbehorende erven zichtbaar te onttrekken aan het drugscircuit.
6.3.    Het betoog faalt.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Gelet op artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is de bij uitspraak van 11 april 2018 getroffen voorlopige voorziening van rechtswege komen te vervallen, zodat opheffing of wijziging daarvan niet meer aan de orde is.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Noordhoek
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2018
819.