ECLI:NL:RVS:2018:1736
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 mei 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 april 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling tegen een eerder besluit van de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van rechtswege tegen een later besluit gegrond verklaard, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek kennelijk ongegrond is. Hij oordeelde dat, gelet op de belangen van beide partijen, er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank niet ertoe strekt dat de staatssecretaris de gevraagde verblijfsvergunning op andere gronden moet verlenen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek. De proceskosten zijn vastgesteld op € 501,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 mei 2018.