201801358/2/R3.
Datum uitspraak: 25 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Bergambacht,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Krimpenerwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Lekoevers, Bergambacht" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en anderen, de raad en Op- en Overslag Terminal Bergambacht B.V. (hierna: OTB) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. D.A. Cleton en mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Baars van Rho adviseurs voor de leefomgeving, zijn verschenen. Voorts is ter zitting OTB, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S.J.R.M. Beusink, advocaat te Arnhem, en [gemachtigde] van Ardea acoustics & consult, gehoord. Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan dat voorziet in de uitbreiding van een bedrijfsterrein aan de Lekdijk Oost 15 te Bergambacht ten behoeve van onder meer de oprichting van een nieuwe opslagloods en een verbreding van de kade. OTB exploiteert ter plaatse een op- en overslagbedrijf. [verzoeker] en anderen wonen aan de Lekdijk Oost […], op een afstand van ongeveer 50 meter van de grens van het bestemmingsvlak "Bedrijventerrein" en van ongeveer 65 meter van de grens van het bouwvlak waarop de nieuwe loods is voorzien. Vanwege de ligging van de woningen achter de dijk zullen zij vanaf de bovenverdiepingen van hun woningen zicht hebben op de nieuwe loods. Ter zitting is gebleken dat het externe vrachtverkeer dat OTB genereert hun woningen niet zal passeren, maar de route van of naar de provinciale weg N478 zal nemen. Zij vrezen meer geluidsoverlast van het op- en overslagbedrijf te zullen ondervinden, omdat het plan het bouwen van een loods dichter bij hun woningen mogelijk maakt, waar eerder bouwen niet was toegestaan, en omdat het plan bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 4.2 dichter bij hun woningen mogelijk maakt, waar dat eerder evenmin was toegestaan.
3. OTB is voornemens op korte termijn één omgevingsvergunning aan te vragen voor de bouw van de nieuwe opslagloods en het verlengen en verbreden van de kade, inclusief de aanleg van een damwand, en daartoe de bodemprocedure niet af te wachten. Met het verzoek om voorlopige voorziening willen [verzoeker] en anderen voorkomen dat een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend. OTB heeft met name haast met het realiseren van de kade, omdat Rijkswaterstaat pas daarna kan starten met de aanleg van een geplande overnachtingshaven, waarin reeds in een onherroepelijk bestemmingsplan is voorzien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat onder deze omstandigheden een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan ten onrechte bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.2 toelaat op een afstand van ongeveer 50 meter van hun woningen, omdat daarmee van de richtafstand vanwege geluid van 300 meter uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) wordt afgeweken. Het door de raad aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek van Ardea is volgens [verzoeker] en anderen ondeugdelijk, onder meer omdat onduidelijk is of daarin is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan. Enig beeld op de maximale en/of maximaal representatieve invulling van het gebied ontbreekt. Op geen enkele wijze is volgens [verzoeker] en anderen helder welke groei het bedrijf nog wil of kan doormaken. Ter ondersteuning van hun stelling dat het akoestisch onderzoek van Ardea ondeugdelijk is, hebben [verzoeker] en anderen notities van Alcedo, adviseurs voor milieu en geluid van 12 februari 2018 en 4 mei 2018 overgelegd. Hierin worden enkele kanttekeningen geplaatst bij de aan het onderzoek van Ardea ten grondslag liggende uitgangspunten. Zo staat er onder meer dat alle transportactiviteiten in de dagperiode bij de beoordeling betrokken hadden moeten worden en dat bronsterkten van installaties en apparaten mogelijk zijn onderschat.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het akoestisch onderzoek van Ardea voldoende gemotiveerd van de volgens hem geldende richtafstand van 200 meter kon worden afgeweken, nu daaruit blijkt dat ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen aan de grenswaarden voor geluid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zal worden voldaan. In het onderzoek van Ardea zijn volgens de raad de juiste uitgangspunten gehanteerd. De geluidbelasting ter plaatse van de woningen van verzoekers zal volgens de raad beperkt zijn, omdat de te bouwen opslagloods juist als geluidbuffer zal fungeren voor de bedrijvigheid op het terrein. Ook zullen de laad- en losactiviteiten vooral aan de waterzijde op grote afstand van deze woningen en op de binnenplaats van het bedrijfsterrein plaatsvinden tussen de bestaande bedrijfsbebouwing. Het bedrijfsterrein zal in de toekomst worden ontsloten aan de zuidzijde via de aan te leggen kade.
4.2. Aan het perceel van OTB zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1" en "specifieke vorm van bedrijf - laad- en los- en overslagbedrijf" toegekend. Artikel 3, lid 3.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - specifieke vorm van bedrijf - laad-, los- en overslagbedrijf': tevens een laad-, los- en overslagbedrijf met SBI-code 6311.2 uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
(…)".
Op grond van de geldende Beheersverordening "Percelen Lekdijk Bergambacht" uit 2013 dat onder meer betrekking heeft op het bestaande perceel van OTB zijn het besluitvlak "Bedrijventerrein" en de besluitsubvlakken "bedrijf tot en met categorie 3.1" en "specifieke vorm van bedrijf - op- en overslag bedrijf voor veevoeder(grondstoffen), graansoorten en kunstmest" van toepassing. Op grond van de regels van de Beheersverordening zijn hier bedrijven tot en met categorie 3.1 van de ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘bedrijventerrein’’ en een op- en overslagbedrijf voor veevoeder(grondstoffen), graansoorten en kunstmest met SBI-code (1993) 6311.2, nummer 5 toegestaan. Uit de bij de regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘bedrijventerrein’ blijkt dat een bedrijf met deze SBI-code behoort tot milieucategorie 4.2.
Op het ten noordoosten van het verordeningsgebied gelegen deel van het perceel, waar in het voorliggende plan de loods is voorzien, geldt het bestemmingsplan "Dorpsgebied" uit 2011. Dat deel van het perceel heeft de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" zonder bouwvlak.
4.3. Voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.2 wordt in de VNG-brochure een afstand aanbevolen van 300 meter ten opzichte van woningen gelegen in een rustige woonwijk en 200 meter voor woningen in een gemengd gebied. De voorzieningenrechter ziet in verband met het navolgende aanleiding om in het midden te laten welke gebiedstypering in dit geval aan de orde is. Niet in geschil is dat beide afstanden niet worden gehaald. De grens van het bestaande bedrijventerrein van OTB tot de woning aan de Lekdijk Oost [..] bedraagt ongeveer 125 meter en de grens van het bestemmingsvlak waar de nieuwe opslagloods is voorzien tot de woning ongeveer 50 meter. Het geschil dat partijen verdeeld houdt spitst zich toe op de vraag of de raad voldoende heeft gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [verzoeker] en anderen ondanks de afwijking van de indicatieve richtafstand is gewaarborgd, waarbij geluid de bepalende factor is.
4.4. De gevolgen van het plan voor de geluidbelasting voor omliggende woningen zijn door Ardea onderzocht. Dit heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport van 12 september 2016 en een notitie van 15 september 2017. In de notitie uit 2017 staan tabellen met daarin de resultaten van de berekening van de geluidbelasting bij de woningen van [verzoeker] en anderen. De hoogste berekende langtijdgemiddelde geluidsniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode bij de woningen van verzoekers zijn 26,1, 28,7 en 20,7 dB(A). De hoogste berekende piekgeluidsniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode zijn 46,2, 58,5 en 48,8 dB(A). Bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van deze waarden is aansluiting gezocht bij de waarden uit tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen gelden grenswaarden van 50, 45 en 40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het maximaal geluidsniveau worden grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode gehanteerd. Aan die waarden wordt bij de woningen van [verzoeker] en anderen volgens het onderzoek van Ardea derhalve ruimschoots voldaan.
Figuur 2 in het rapport uit 2016 geeft een overzicht van het terrein van OTB met de uitbreidingen die het plan mogelijk maakt. In tabel 2 van het rapport uit 2016 zijn de activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie weergegeven. Hierbij is volgens de raad uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Zo zullen in de dagperiode onder meer 12 uur lang schepen worden gelost met een kraan, 8 uur lang containers worden overgeslagen met een reachstacker en 12 uur lang installaties en elevators in gebruik zijn. Met een shovel en heftruck zal stukgoed worden geladen en gelost. Wat betreft transport is uitgegaan van in totaal 36 externe transportbewegingen en 46 interne transportbewegingen in de dagperiode. In de avond- en nachtperiode vinden volgens de tabel veel minder activiteiten plaats.
4.5. In hetgeen [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht over het aan het plan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond tot twijfel over de juistheid van de uitkomsten daarvan dat met het plan aan de geldende grenswaarden voor geluid kan worden voldaan. Er bestaat dan ook voorshands geen aanleiding om te oordelen dat de raad het bestreden besluit niet op het rapport en de notitie van Ardea heeft kunnen baseren. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat aannemelijk is dat bij het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van het plan.
Zoals hiervoor is uiteengezet blijkt uit het rapport uit 2016 dat er rekening mee is gehouden dat de belangrijkste bedrijfsactiviteiten gedurende de hele dag, van 6:00 uur tot 18:00 uur, plaatsvinden. Anders dan [verzoeker] en anderen veronderstellen zijn de laad- en losactiviteiten in de dagperiode meegenomen in de berekeningen, zoals blijkt uit de genoemde tabel 2.
Over de achteruitrijsignalering is in de notitie van Ardea uit 2017 opgemerkt dat op de apparaten van OTB zelf geen achteruitrijsignalering wordt gebruikt, maar lichtflitssignalering. Met externe chauffeurs wordt volgens de notitie van Ardea afgesproken voor 7:00 uur ’s morgens en na 19:00 uur ’s avonds geen achteruitrijsignalering te gebruiken. Overdag zal wel achteruitrijsignalering worden gebruikt en dit zal volgens de notitie leiden tot een totaal beoordelingsniveau van 37,9 dB(A) bij de maatgevende (nieuw te bouwen) woning op het Van den Bergplein. De voorzieningenrechter acht gelet op deze waarde niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen de achteruitrijsignalering op enig moment van de dag tot een overschrijding van de genoemde grenswaarden kan leiden.
Verder hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat van een onjuiste bronsterkte van installaties of apparaten is uitgegaan. In het rapport uit 2016 is toegelicht waarom van bepaalde bronvermogens van geluidbronnen is uitgegaan. Hierbij is deels gebruik gemaakt van standaardwaarden en deels van metingen bij soortgelijke installaties. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker] en anderen hierover hebben aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het rapport op dit punt hiaten of gebreken in kennis vertoont.
Naar verwachting zal het betoog van [verzoeker] en anderen dat Ardea onjuiste uitgangspunten heeft gebruikt bij het akoestisch onderzoek in de hoofdzaak dan ook niet slagen.
4.6. Dat bij enkele andere woningen een overschrijding van het maximale geluidniveau in de nachtperiode wordt verwacht, is evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De raad heeft gesteld dat deze overschrijding van tijdelijke aard is en zich niet meer zal voordoen als de kade en nieuwe uitrit zijn aangelegd. Volgens de raad zal, om te voorkomen dat de grenswaarden worden overschreden zolang de nieuwe kade niet gereed is, in een maatwerkvoorschrift op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer een tijdelijk verbod op het vertrekken van vrachtwagens via de dijk in de nachtperiode worden ingesteld. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van OTB bij de realisatie van het plan zwaarder dan het belang van verzoekers bij schorsing van het plan vanwege dit punt, nu de overschrijding zich niet bij de woningen van verzoekers zal voordoen en het plan de nieuwe, voor met name de bewoners van de woningen aan het Van den Bergplein gunstiger, route voor vertrekkend vrachtverkeer juist mogelijk maakt. Of in het plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen had moeten worden die de route via de zuidzijde dwingend voorschrijft, kan zo nodig in de hoofdzaak aan de orde komen.
5. [verzoeker] en anderen betogen verder dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de externe veiligheid. Door de uitbreiding wordt OTB mogelijk een zogeheten Bevi-inrichting, aldus verzoekers. Dat in de conceptaanvraag voor een omgevingsvergunning staat dat het bedrijf ook in de toekomst geen Bevi-inrichting is, betekent nog niet dat het plan daar niet toe kan leiden, nu dat mogelijk meer mogelijk maakt dan de omgevingsvergunning, aldus [verzoeker] en anderen. Ter zitting is erop gewezen dat zij vooral het risico van een stofexplosie vrezen.
5.1. In artikel 3, lid 3.3, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan. In zoverre is de vrees van [verzoeker] en anderen derhalve niet terecht.
5.2. Paragraaf 4.6 van de plantoelichting gaat over externe veiligheid. In deze paragraaf staat dat in het plangebied geen gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Er is verder volgens de plantoelichting op 10 mei 2016 advies uitgebracht door de Veiligheidsregio Hollands Midden over de uitbreiding van OTB. In dat advies wordt volgens de plantoelichting ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. In de plantoelichting is een weergave van het advies van de Veiligheidsregio opgenomen met als conclusie dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid en dat het aspect externe veiligheid niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
5.3. Gelet op het advies van de Veiligheidsregio in de plantoelichting en nu er geen gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en geen Bevi-inrichting kan worden gevestigd in het plangebied, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het aspect externe veiligheid bij de totstandkoming van het plan onvoldoende is onderkend. De voorzieningenrechter verwacht dan ook niet dat het plan op dit punt in de hoofdzaak niet in stand zal kunnen blijven.
6. Ook in hetgeen [verzoeker] en anderen verder in deze voorlopige voorzieningenprocedure nog hebben gesteld ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om na afweging van alle betrokken belangen en gegeven de reeds bestaande bedrijfssituatie het treffen van een voorlopige voorziening ter voorkoming van een mogelijke vergunningverlening voor het bouwen van een nieuwe opslagloods en de verlenging en verbreding van de kade gerechtvaardigd te achten. Dit verzoek komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Poppelaars
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2018
780.