ECLI:NL:RVS:2018:1721

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
201800947/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling en afwijzing door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 22 januari 2018 een asielaanvraag van een vreemdeling had goedgekeurd. De vreemdeling had op 12 december 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor asiel, en vernietigde het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris verschillende grieven ingediend. Hij betoogde onder andere dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij ondeugdelijk had gemotiveerd waarom de vreemdeling niet geloofwaardig was in zijn verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en de relatie met een mannelijke partner. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling onvoldoende had aangetoond dat hij een amoureuze relatie had gehad en dat zijn verklaringen over zijn seksuele gerichtheid ongeloofwaardig waren. De rechtbank had volgens de staatssecretaris niet onderkend dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid en de gestelde relatie niet aannemelijk had gemaakt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris is ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid en de relatie met de man niet geloofwaardig had gemaakt. De staatssecretaris had voldoende onderbouwing gegeven voor zijn standpunt en de rechtbank had dit niet juist beoordeeld.

Uitspraak

201800947/1/V2.
Datum uitspraak: 23 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 januari 2018 in zaak nr. NL17.14978 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. van Kammen, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij er op basis van de verklaringen van de vreemdeling vanuit is gegaan dat sprake is geweest van een normale (amoureuze) partnerschapsrelatie. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien waarom slechts door de twijfel aan de seksuele gerichtheid van de vreemdeling niet kan worden aangenomen dat er sprake is geweest van een seksuele relatie van de vreemdeling met een man. De staatssecretaris voert ter onderbouwing van zijn grief, samengevat weergegeven, aan dat de gestelde gerichtheid niet los kan worden gezien van de relatie, omdat de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd dat hij homoseksueel is en als zodanig een relatie heeft gehad met [persoon]. Voorts voert de staatssecretaris aan dat uit de verklaringen van de vreemdeling duidelijk blijkt dat sprake was van een amoureuze relatie. Hij heeft bovendien zijn standpunt dat de relatie met [persoon] ongeloofwaardig is niet alleen gebaseerd op de ongeloofwaardigheid van de gerichtheid, aldus de staatssecretaris.
1.1.    De rechtbank heeft - in hoger beroep onbestreden - overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling over zijn bewustwordings- en acceptatieproces van zijn biseksuele gerichtheid summier en oppervlakkig heeft verklaard.
1.2.    De staatssecretaris voert niet ten onrechte aan dat uit de verklaringen van de vreemdeling blijkt dat hij heeft gesteld dat sprake was van een amoureuze relatie en niet van een relatie die enkel was gestoeld op het verrichten van seksuele handelingen. Zo heeft de vreemdeling onder meer verklaard dat hij verliefd was op [persoon] en van hem hield. Bij zijn beoordeling heeft hij daarom niet ten onrechte betrokken dat de vreemdeling vaag en summier heeft verklaard over zijn relatie met [persoon] en dat hij geen inzicht heeft gegeven over zijn gevoelens voor hem. Anders dan waarvan de rechtbank kennelijk uitgaat, heeft de staatssecretaris zijn standpunt dat de gestelde relatie met [persoon] ongeloofwaardig is niet alleen gebaseerd op de ongeloofwaardigheid van de gestelde gerichtheid. Wat hij hierover ter zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht biedt, mede gelet op zijn standpunt in het besluit en in het voornemen, hier geen aanleiding voor. De staatssecretaris heeft zich in dit verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bevreemdingwekkend is dat de vreemdeling, nadat [persoon] hem pornografische filmpjes had laten zien, het ineens wel fijn vond om geslachtsgemeenschap met [persoon] te hebben en zelfs van hem ging houden, terwijl hij zich daarvoor nog vies en somber voelde. Hierbij heeft hij niet ten onrechte betrokken dat de vreemdeling aanvankelijk door [persoon] is bedreigd en onder druk is gezet om door te gaan met het verrichten van seksuele handelingen tegen zijn zin en dat de vreemdeling in het licht hiervan de ommezwaai naar een liefdesrelatie met [persoon] niet aannemelijk heeft kunnen maken. Verder heeft de staatssecretaris, nu de vreemdeling meerdere jaren een intieme relatie met [persoon] stelt te hebben gehad, niet ten onrechte bevreemdingwekkend geacht dat de vreemdeling niets kan verklaren over de manier waarop [persoon] achter zijn gerichtheid is gekomen. De staatssecretaris heeft zich dan ook niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de relatie met [persoon] niet geloofwaardig is. De grief slaagt.
2.    In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de door de vreemdeling gestelde incidenten, te weten de betrapping in het café en de betrapping in bed, ongeloofwaardig zijn. Ter onderbouwing van zijn grief voert de staatssecretaris, samengevat weergegeven, aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij in het voornemen, in het besluit en ter zitting een voldoende onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunt.
2.1.    De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door de vreemdeling gestelde problemen ongeloofwaardig zijn. Hij heeft hiertoe allereerst terecht van belang geacht dat hij de door de vreemdeling gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig acht. Daarnaast heeft hij zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom de vreemdeling en [persoon] elkaar zouden hebben gekust in een openbare ruimte, waar eveneens veel andere mensen aanwezig waren, te meer nu de vreemdeling heeft verklaard dat burgers in Guinee homoseksuelen zouden kunnen vermoorden. De staatssecretaris heeft zich hierover verder niet onrechte op het standpunt gesteld dat van de vreemdeling zou mogen worden verwacht dat hij, indien hij dit niet had gewild, zich meer zou hebben verzet of weg zou lopen. Over de gestelde betrapping met [persoon] heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van een betrapping geen sprake kan zijn, omdat de vreemdeling zelf heeft verklaard dat het onder vrienden in Guinee gebruikelijk is om in hetzelfde bed te slapen en dat hij dat ook al jaren deed met [persoon]. Ter zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris hieraan toegevoegd dat het bevreemdingwekkend is dat zij, nu zij - naar gesteld -naakt in bed lagen, de deur niet op slot hadden gedaan. Gelet op de gevolgen van een eventuele ontdekking van de gestelde gerichtheid heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op dit standpunt gesteld. De grief slaagt.
3.    In de derde grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, in het geval de seksuele relatie met [persoon] en de daaruit voortvloeiende problemen aannemelijk zouden worden geacht, dit op zichzelf zou moeten worden betrokken bij de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor een asielvergunning, ook als de seksuele gerichtheid van de vreemdeling niet zou komen vast te staan. De staatssecretaris voert aan dat de relatie van de vreemdeling met [persoon] en de daaruit voortvloeiende problemen niet los kunnen worden gezien van de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling. Bovendien heeft hij de relatie met [persoon] en de gestelde problemen eveneens ongeloofwaardig geacht, aldus de staatssecretaris.
3.1.    Gelet op wat de rechtbank over de verklaringen van de vreemdeling over zijn bewustwordings- en acceptatieproces heeft overwogen, hetgeen in hoger beroep niet wordt bestreden en gelet op wat hiervoor over de grieven 1 en 2 is overwogen, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid, de gestelde relatie met [persoon] en de daaruit voortvloeiende problemen niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris betoogt terecht dat de gestelde relatie van de vreemdeling met [persoon] en de daaruit voortvloeiende problemen niet los kunnen worden gezien van zijn gestelde gerichtheid, omdat hij aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd dat hij homoseksueel dan wel biseksueel is en als zodanig een relatie heeft gehad met [persoon]. Of het hebben van een - louter seksuele - relatie met [persoon], zonder dat de gestelde seksuele gerichtheid aannemelijk is gemaakt, op zichzelf bezien leidt tot het oordeel dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een asielvergunning, kan in het midden blijven. De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 december 2017 alsnog ongegrond verklaren.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 januari 2018 in zaak nr. NL17.14978;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Yildiz
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018
594.