ECLI:NL:RVS:2018:172

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
201709591/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake plaatsingsplan ondergrondse afvalcontainer te Den Haag

Op 19 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker, wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft het 'Plaatsingsplan ORAC’s Waalsdorp (wijk 77), Haagse Hout, Den Haag', dat op 31 oktober 2017 door het college is vastgesteld en op 9 november 2017 ter inzage is gelegd. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij niet wil dat de ondergrondse afvalcontainer nabij zijn woning wordt geplaatst.

Tijdens de zitting op 10 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. De verzoeker heeft aangegeven dat hij de plaatsing van afvalcontainers op zich toejuicht, maar dat de gekozen locatie naast zijn woning niet wenselijk is. Hij heeft alternatieve locaties voorgesteld, maar het college heeft uiteengezet waarom deze alternatieven niet zijn gekozen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat het college heeft aangegeven dat er geen onomkeerbare situatie ontstaat bij de uitvoering van het besluit. Indien de bodemprocedure tot een andere uitkomst leidt, kan de afvalcontainer weer worden verwijderd.

De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing om het verzoek af te wijzen is op 19 januari 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201709591/2/A1.
Datum uitspraak: 19 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college het "Plaatsingsplan ORAC’s Waalsdorp (wijk 77), Haagse Hout, Den Haag" vastgesteld. Dit besluit is op 9 november 2017 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2018 waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plaatsingsplan voorziet onder meer in de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer nabij de woning van [verzoeker] aan de [locatie] te Den Haag. [verzoeker] verzoekt om het treffen van een voorlopige voorziening omdat hij niet wil dat hij voor een voldongen feit wordt gesteld als de afvalcontainer daadwerkelijk wordt geplaatst.
3.    [verzoeker] juicht op zichzelf de plaatsing van afvalcontainers toe, omdat hiermee een einde komt aan de door meeuwen kapot gepikte vuilniszakken en vuilnis op straat. Hij meent echter dat niet had moeten worden gekozen voor de plaatsing van een container naast zijn woning. Volgens hem kan de afvalcontainer ook aan de overzijde van de straat worden geplaatst: aan die zijde van de straat staan geen woningen. Een andere mogelijkheid is het plaatsen van de container op een locatie schuin tegenover zijn woning, in de oksel van de kruising van de Van Montfoortlaan met de Van Hogenhoucklaan.
4.    Het college heeft ter zitting uiteengezet waarom niet is gekozen voor een van de door [verzoeker] voorgestelde locaties. De afvalcontainers worden zo veel mogelijk in lijn met geparkeerde auto’s geplaatst, en in de Van Montfoortlaan is dat aan de zijde van de Van Montfoortlaan waaraan de woning van [verzoeker] staat. Mede om deze reden is een plaatsing van de container aan de overzijde van de straat niet aan de orde. Los daarvan is volgens het college niet uitgesloten dat plaatsing daar niet mogelijk is vanwege enerzijds de mogelijke beschadiging van boomwortels, en anderzijds omdat de kruinen van de bomen mogelijk het ophijsen van de container onmogelijk kunnen maken. Plaatsing op de locatie schuin tegenover de woning van [verzoeker] is volgens het college evenmin mogelijk, onder meer omdat daar een rioolleiding ligt. Bovendien zou bij het legen van een container op die locatie de Van Hogenhoucklaan geblokkeerd worden, wat het college niet wenselijk vindt.
[verzoeker] heeft op zichzelf terecht opgemerkt dat het college pas ter  zitting, en niet al bij de reactie op zijn over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen, duidelijk heeft gemaakt waarom de door [verzoeker] voorgestelde alternatieven niet de voorkeur verdienen. Dit laat echter onverlet dat de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding ziet voor het oordeel dat het college niet om de ter zitting uiteengezette redenen de gekozen locatie de voorkeur heeft kunnen geven boven de door [verzoeker] genoemde locaties, welke locaties ook bij de beoordeling in de bodemprocedure zullen worden betrokken. Ook voor het overige ziet de voorzieningenrechter geen grond om op voorhand aan te nemen dat het college niet tot het aanwijzen van deze locatie heeft mogen besluiten.
5.    Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het college erop heeft gewezen dat geen onomkeerbare situatie ontstaat bij uitvoering van het besluit. Wanneer de uitkomst van de bodemprocedure dat vereist, zal de afvalcontainer weer worden verwijderd en zal de containerlocatie weer in de oude staat worden teruggebracht.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van der Zijpp
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2018
262.