201709763/2/R2.
Datum uitspraak: 24 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Oud Gastel, gemeente Halderberge,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2017, heeft de raad het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2018, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], en de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan is vastgesteld om enige gebreken te herstellen in het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge", voor zover deze gebreken hebben geleid tot de vernietiging van enkele plandelen in de uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1889. Ook zijn nieuwe (beleids)inzichten verwerkt in het bestemmingsplan, waaronder de inzichten die zijn opgenomen in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. De voorlopige voorziening ziet uitsluitend op het plandeel dat betrekking heeft op de locatie aan de Zegse Steenweg 7 te Oud Gastel. Aan deze locatie is de bestemming "Agrarisch" toegekend, met daarbij de functieaanduiding "grondgebonden veehouderij". Daarbij is een bouwvlak opgenomen voor dit perceel met bouwmogelijkheden voor onder meer agrarische gebouwen. 3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de bestemming die hierboven is genoemd. [verzoeker] stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat de raad bij het toekennen van de bestemming ten behoeve van een grondgebonden veehouderij er ten onrechte vanuit is gegaan dat ter plaatse al een veehouderij was gevestigd. Volgens [verzoeker] wordt het perceel echter al gedurende lange tijd niet meer voor een veehouderij gebruikt.
[verzoeker] stelt dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid, omdat het college van burgemeester en wethouders op 2 januari 2018 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een nieuwe loods op de locatie ten behoeve van machineberging, opslag en dierenverblijven. Hiertegen heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Hij vreest voor een onomkeerbare situatie als het plan in werking treedt.
4. De raad stelt dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij een schorsing van het plan, omdat de bouwmogelijkheden uit het vorige plan 1-op-1 zijn overgenomen in het nieuwe plan. Wel heeft de raad de regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding grondgebonden veehouderij aangescherpt, maar dit is niet ten nadele van [verzoeker].
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de omgevingsvergunning die [verzoeker] heeft genoemd, is verleend op basis van het op dat moment geldende bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 22 november 2011. Weliswaar is dit bestemmingsplan in de hiervoor genoemde uitspraak van 13 november 2013 gedeeltelijk vernietigd, maar die vernietiging had ten aanzien van het perceel aan de Zegse Steenweg 7 uitsluitend betrekking op artikel 3, lid 3.1, onder v, van de planregels voor de daarin genoemde activiteiten: "opslag en be- en verwerking van agrarische producten, alsmede het verzendklaar maken van de producten". De Afdeling oordeelde dat hierin ten onrechte en in strijd met de bedoeling van de planwetgever niet was opgenomen dat deze activiteiten alleen als nevenactiviteiten mogen worden uitgeoefend. Niet in geschil is dat dit gebrek bij het nieuwe plan is hersteld. De agrarische bestemming, de omvang van het bouwblok en de bouwregels zijn door de Afdeling bij die uitspraak evenwel als planologisch aanvaardbaar in stand gelaten, waarbij ook aandacht is besteed aan de door [verzoeker] genoemde omstandigheid dat de bedrijfsactiviteiten van de veehouderij ter plaatse vrijwel volledig beëindigd waren.
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat de bouwmogelijkheden voor de Zegse Steenweg 7 die zijn opgenomen in het (nieuwe) bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge" gelijk zijn aan de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge", dat blijft gelden indien het nieuwe bestemmingsplan niet in werking treedt.
De door [verzoeker] genoemde omstandigheid dat een milieuvergunning uit 1995 op onjuiste gronden is verleend, dan wel niet langer als geldend kan worden aangemerkt, heeft geen betekenis voor de vraag of de regelingen in beide bestemmingsplannen een relevant verschil bevatten voor de bouwmogelijkheden. Daarom spreekt de voorzieningenrechter geen oordeel uit over deze vergunning.
6. De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Scheele
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018
723.