ECLI:NL:RVS:2018:1716

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
201803618/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 juni 2016 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 25 april 2017, heeft de rechtbank Den Haag op 6 april 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen tijdens de behandeling van het hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek is gericht op het voorkomen van uitzetting van de vreemdeling, die in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld. De grieven van de vreemdeling zijn onder andere gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de beoordelingscriteria die de staatssecretaris hanteert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beoordeling van deze grieven nader onderzoek vereist, wat niet goed in deze procedure kan worden behandeld. Gezien de betrokken belangen heeft de voorzieningenrechter besloten om de vreemdeling niet uit te zetten totdat er op het hoger beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek.

Uitspraak

201803618/2/V1.
Datum uitspraak: 22 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 april 2018 in zaak nr. 17/8965 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling bij brief van 16 mei 2018 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep. In het verzoek is vermeld dat de gemachtigde van de vreemdeling door de vreemdelingenpolitie ervan op de hoogte is gesteld dat de vreemdeling is staande gehouden, in vreemdelingenbewaring zal worden gesteld en spoedig zal worden uitgezet.
2.    De in hoger beroep voorgedragen grieven zijn onder meer gericht tegen het oordeel van de rechtbank, dat de vreemdeling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris de vaste gedragslijn hanteert dat hij de brief van de minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 21 februari 2007 over de beoordeling van verzoeken om toelating wegens schrijnendheid (Kamerstukken II 2006/07, 19 637, nr. 1131), ook voor aanvragen die zijn gedaan na 18 maart 2015 hanteert als beoordelingskader. Voorts richten de grieven zich onder meer tegen het oordeel van de rechtbank dat de vreemdeling met de door hem overgelegde minuten van, naar gesteld, gelijke gevallen niet aannemelijk heeft gemaakt, dat de beslispraktijk van de staatssecretaris in zijn algemeen leidt tot willekeur en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat aan vreemdelingen in vergelijkbare omstandigheden als die van de vreemdeling een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid is verleend.
3.    De beoordeling van deze grieven vergt nader onderzoek, waartoe deze procedure zich niet goed leent. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de betrokken belangen, aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat dat de vreemdeling niet wordt uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. De Vink
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2018