201704734/1/R3.
Datum uitspraak: 23 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Krimpen aan de Lek, gemeente Krimpenerwaard,
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2017 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie A] en boerderijverplaatsing Tiendweg, Krimpen aan de Lek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom en W. den Hartigh, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend teneinde nadere inlichtingen in te winnen. Het college en [partij] hebben gereageerd op vragen die de Afdeling bij de heropening van het onderzoek heeft gesteld. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een reactie hierop ingediend.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de verplaatsing van het agrarisch bedrijf van [partij]. Dit bedrijf, een melkveehouderij, is nu gevestigd aan de [locatie A] te Krimpen aan de Lek en zal worden verplaatst naar de [locatie B] in Krimpen aan de Lek. Op de locatie aan de [locatie] maakt het plan de bouw van twee woningen mogelijk. Daarnaast is de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning bestemd. Op de locatie aan de [locatie B] maakt het plan de nieuwvestiging van het agrarisch bedrijf met bedrijfswoning mogelijk. Daartoe is een bouwvlak toegekend aan het betreffende perceel.
2. Met de vaststelling van het plan heeft het college volgens paragraaf 4.4.2 van de plantoelichting toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden die zijn opgenomen in artikel 32, leden 2, 5 en 6, van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (hierna: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan is bij besluit van 25 mei 2010 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Nederlek (nu gemeente Krimpenerwaard).
3. [appellant] is eigenaar van een perceel tegenover het perceel aan de [locatie B]. Hij richt zich tegen de situering van het bouwvlak op de locatie aan de [locatie B] vanwege de aantasting van het landschap. Volgens hem is een aantasting van het landschap niet nodig en had de raad voor een andere locatie kunnen kiezen die meer recht doet aan het melkveehouderijbedrijf van [partij] en waarbij de diagonale zichtlijnen over de Krimpense polder behouden blijven.
Toetsingskader
4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Noodzaak bedrijfsverplaatsing
5. [appellant] betoogt dat onduidelijk is of de koeien al dan niet met melkrobots zullen worden gemolken of dat sprake zal zijn van beweiding. Volgens [appellant] is een antwoord op deze vraag cruciaal voor de vraag of het nodig is om het bedrijf van [partij] te verplaatsen. [appellant] voert aan dat bij het gebruik van melkrobots koeien niet meer buiten komen. In die situatie is het volgens [appellant] niet nodig het bedrijf te verplaatsen. Volgens hem zou de bestaande ligboxenstal kunnen worden gerenoveerd door een dakophoging en een eventuele verlenging van de stal. Dit is ten onrechte niet nader onderzocht en in de besluitvorming betrokken, aldus [appellant]. Hij wijst er daarbij op dat recentelijk in Lekkerkerk een stal uit 1977 is gerenoveerd. Verder voert [appellant] aan dat ten onrechte niet aan een onafhankelijke Agrarische Adviescommissie advies is gevraagd over de noodzaak van een bedrijfsverplaatsing vanuit agrarisch oogpunt.
5.1. Uit de paragrafen 3.2 en 4.3.4 van de plantoelichting volgt dat de melkveehouderij is gericht op weidegang. Daarbij wordt gewezen op het als bijlage 2 bij de plantoelichting gevoegde advies van de Agrarische beoordelingscommissie van 27 mei 2013. Desgevraagd heeft het college ook bevestigd dat bij vaststelling van het plan is uitgegaan van weidegang. Ook [partij] heeft te kennen gegeven voornemens te zijn op de voorziene nieuwe locatie weidegang toe te passen. Het college en [partij] stellen daarbij dat het gebruik van melkrobots niet uitsluit dat weidegang wordt toegepast. Volgens het college is de keuze voor weidegang dan wel het gebruik van melkrobots bovendien een aspect van uitvoering. Het college stelt dat uit het advies van de Agrarische beoordelingscommissie volgt dat uitbreiding of nieuwbouw op de huidige locatie niet doelmatig is en een verplaatsing van het bedrijf noodzakelijk is.
5.2. In het advies van de Agrarische beoordelingscommissie is geconcludeerd dat met het oog op bedrijfsopvolging, de ouderdom van de gebouwen, de voortgaande schaalvergroting in de sector alsmede het einde van de melkquotering per 2015 investeringen in een uitbreiding van het bedrijf nodig zijn om de continuïteit ervan te verzekeren. Het investeren in de stal op de huidige locatie is ondoelmatig en volgens het advies niet aan te raden. Ook uit een oogpunt van koeverkeer, loopafstanden bij weidegang en de gewenste vermindering van de interne transportbewegingen van voer en mest, is een locatie aan de Tiendweg zonder meer als noodzakelijk te bestempelen voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, aldus het advies. Over het uitbreiden van de bestaande ligboxenstal of nieuwbouw op de huidige locatie staat in het advies dat dit om bedrijfstechnische redenen en vanwege de nabije ligging van woonbebouwing niet wenselijk is. In het advies is uitgegaan van een bedrijfsvoering met beweiding.
5.3. Gelet op het voorgaande mist het betoog van [appellant] dat geen advies is gevraagd aan de Agrarische beoordelingscommissie over de noodzaak van een bedrijfsverplaatsing feitelijke grondslag. Voor zover [appellant] stelt het advies niet toegezonden te hebben gekregen en hij daardoor geen kennis heeft kunnen nemen van het advies, overweegt de Afdeling dat het advies als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd en is te raadplegen op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl, zodat niet valt in te zien dat hij dit niet heeft kunnen raadplegen. Voor zover [appellant] vragen heeft gesteld bij de onafhankelijkheid van het advies van de Agrarische beoordelingscommissie, omdat het advies is opgesteld in opdracht van het college, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet slaagt. De enkele omstandigheid dat het advies is opgesteld in opdracht van het college betekent niet dat de commissie niet als onafhankelijk en onpartijdig kan worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet mocht baseren op het advies van de Agrarische beoordelingscommissie. Gelet op dit advies heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het noodzakelijk is om het bedrijf van [partij] te verplaatsen.
Het betoog faalt.
Locatiekeuze
6. [appellant] betoogt dat het in het plan voorgestane bouwvlak aan de [locatie B] niet logisch is gesitueerd, aangezien de voorziene ligboxenstal dan precies in het open deel van het landschap komt te staan. Hierdoor worden volgens [appellant] de zichtlijnen die diagonaal over de Krimpense polder lopen, nagenoeg volledig geblokkeerd. Volgens [appellant] is het beter om het bouwvlak in het midden van de percelen van [partij] te situeren, zoals oorspronkelijk was beoogd door [partij]. De koeien hoeven dan ook minder ver te lopen en voor het transport van mest zijn de afstanden geringer, aldus [appellant]. Een andere mogelijkheid is volgens [appellant] om het bouwvlak van [partij] meer naar het noorden te verplaatsen naast de voormalige varkensstal, zodat bebouwing wordt geconcentreerd en de zichtlijnen behouden blijven. Een onnodige aantasting van het slagenlandschap door gebiedsvreemde elementen als een vijver en een meanderende watergang kan daarmee voorkomen worden, aldus [appellant].
6.1. Het college stelt dat bij de situering van de nieuwe bebouwing het omliggende landschap als uitgangspunt is gehanteerd en dat is gekozen voor een zo optimaal mogelijke inpassing in de omgeving. Daartoe verwijst het college naar het als bijlage 1 bij de plantoelichting gevoegde rapport Landschappelijke inpassing en verplaatsing agrarisch bedrijf [locatie] te Krimpen aan de Lek van 24 maart 2014 (hierna: rapport Landschappelijke inpassing).
6.2. In het rapport Landschappelijke inpassing zijn verschillende locaties voor de bedrijfsverplaatsing onderzocht. Daarbij is onder meer ingegaan op de gevolgen van het benutten van de verschillende locaties voor het slagenlandschap van de polder Krimpen aan de Lek. Volgens het rapport verdient de onderzochte locatie "model 4" de voorkeur voor de verplaatsing van het agrarisch bedrijf. Deze locatie is in het wijzigingsplan opgenomen. Volgens het rapport Landschappelijke inpassing is deze locatie goed landschappelijk inpasbaar en is een optimale kavelinrichting mogelijk. Zo zijn er mogelijkheden voor het aanbrengen van erfbeplantingen rondom de stallen, omdat het perceel hier breder is. Ook zijn er mogelijkheden voor maatschappelijke voorzieningen. Ter plaatse van omliggende gebouwen of woningen kan worden voldaan aan de milieunormen en er is voldoende controle op de stallen mogelijk vanuit de bedrijfswoning. Ter zitting is besproken dat [appellant] de voorkeur geeft aan het in het rapport Landschappelijke inrichting onderzochte "model 3", waarbij het bouwvlak in het midden van de percelen van [partij] ten noorden van de Tiendweg is voorzien. Volgens het rapport Landschappelijke inpassing verbrokkelt een centrale ligging van het bouwvlak echter de open ruimte en laat deze locatie qua ruimtelijke beleving een brede schaduw na. Ook wordt bij deze locatie van het bouwvlak het uitzicht van de bestaande randbebouwing van Krimpen aan de Lek beperkt, aldus het rapport. Over het andere voorstel van [appellant] om het bouwvlak verder naar het noorden te verschuiven heeft het college naar voren gebracht dit niet wenselijk te achten, omdat er dan een extra weg moet worden aangelegd. Verder is het volgens het college atypisch om midden in het land te bouwen. De boerderijen staan langs de dijken en tiendwegen. Het is volgens het college dan niet passend om de bebouwing verder naar achteren te plaatsen. Daarbij stelt het college dat de volkstuinen naast het plangebied al een onderbreking in het landschap geven, waarbij volgens het college in het plan is aangesloten.
6.3. Uit het rapport Landschappelijke inpassing valt op te maken dat meerdere locaties voor de bedrijfsverplaatsing zijn bezien. Daarbij zijn de gevolgen voor het landschap betrokken. De keuze van het college voor de in het plan gekozen locatie van het bouwvlak acht de Afdeling gelet op de door het college gegeven uiteenzetting over de nadelen die verbonden zijn aan de door [appellant] genoemde alternatieve locaties, niet onredelijk. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college, gelet op het voorgaande, niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de in het plan gekozen locatie van het bouwvlak waarop de bedrijfsbebouwing is voorzien.
Het betoog faalt in zoverre.
6.4. Voor zover [appellant] wenst dat omliggende percelen een andere bestemming krijgen om de openheid van het landschap te bevorderen, overweegt de Afdeling dat deze percelen geen onderdeel uitmaken van het plan en de aan de orde zijnde wijzigingsbevoegdheid daarop niet ziet, zodat aan dit betoog van [appellant] reeds daarom moet worden voorbijgegaan.
Het betoog faalt.
Herhalen zienswijzen en inspraakreactie
7. Voor zover [appellant] verzoekt de inhoud van zijn inspraakreactie over het voorontwerpbestemmingsplan van 30 juli 2015 en zijn zienswijze over het ontwerpwijzigingsplan van 29 november 2016 als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de Nota van beantwoording zienswijzen, behorend bij het bestreden besluit, hierop is ingegaan. [appellant] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018
590.