201801306/1/R2 en 201801306/2/R2.
Datum uitspraak: 23 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Boekel,
en
de raad van de gemeente Boekel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "De Run, Boekel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2018, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad van de gemeente Boekel, vertegenwoordigd door G. Klop, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. Het plan voorziet in een woonwijk met ongeveer 130 woningen en 30 eco-woningen op de locatie de Run, ten zuidoosten van de kern Boekel. De gronden zijn thans onbebouwd en grotendeels agrarisch in gebruik. Het vorige bestemmingsplan, "De Run/MOB-complex", stond ter plaatse al woningbouw toe, maar niet de ontwikkeling zoals die in dit plan is voorzien.
[appellant A] en [appellant B] hebben begin 2017 gronden gekocht waar zij een nieuwbouwwoning willen realiseren (hierna: het perceel). Om een vrijstaande woning op een ruim perceel te kunnen realiseren en zo meer privacy te creëren, hebben zij daarbij in maart 2017 ook 400 m² grond van de gemeente aangekocht; de oostelijke zijde van hun perceel. Het perceel ligt aan de westzijde aan de Bergstraat/Runstraat, en grenst aan de oost- en zuidzijde direct aan het plangebied. In het plan is aan de zuidzijde van dit perceel de ontsluiting van de nieuwe woonwijk voorzien. Aan de oostzijde van het perceel is in het plan woningbouw voorzien, met de mogelijkheid tot het oprichten van gestapelde woningen. [appellant A] en [appellant B] hebben bezwaar tegen deze mogelijkheid en vinden het met name onaanvaardbaar dat de, zelf gerealiseerde, grootte van hun perceel en de daardoor ontstane afstand van hun op te richten woning tot de voorziene gestapelde woningen als motivering gebruikt wordt om deze gestapelde woningen aanvaardbaar te achten.
Toetsing
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep
4. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" direct grenzend aan hun perceel, voor zover daaraan mede de aanduiding "gestapeld" is toegekend. Zij voeren daartoe aan dat de privacy op hun perceel zal worden aangetast door de voorziene appartementen. Voorts vrezen [appellant A] en [appellant B] dat door parkeren op een mogelijke parkeerplaats voor de appartementen achter hun perceel en verkeer ten gevolge van bedoelde appartementen, overlast zal ontstaan en de veiligheid wordt verminderd. Volgens [appellant A] en [appellant B] passen de voorziene appartementen elders in het plangebied of anders gepositioneerd beter. Zij brengen daarvoor twee alternatieven in.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheid om ter plaatste gestapelde woningen op te richten aanvaardbaar is, gelet op beperkte omvang van deze ontwikkeling en de afstand daarvan tot de woning van [appellant A] en [appellant B].
4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan op bedoelde gronden een aantal woningtypen, waaronder gestapelde woningen, toelaat. Voor ál deze woningtypen is de toegestane maximale goot- en bouwhoogte bepaald op 7 m respectievelijk 10 m. Voorts is in de planregels per woningtype bepaald wat de aan te houden afstand van een hoofdgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens is; voor gestapelde bouw geldt dat minimaal 5 m tot een zijdelingse perceelsgrens moet worden aangehouden. Dit is de verst aan te houden afstand tot een zijdelingse perceelsgrens van de toegestane woningtypen. Omdat het bouwvlak van de op te richten woning van [appellant A] en [appellant B] op 23 m van het plangebied ligt, is de afstand tussen deze op te richten woning en voorziene gestapelde woningen in het plangebied minimaal 28 m.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op deze maximale goot- en bouwhoogte en de genoemde afstand, geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van de privacy van [appellant A] en [appellant B]. In de enkele omstandigheid dat er in gestapelde woningen naar verwachting meer huishoudens zullen wonen dan in één van de andere toegestane woningtypen, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien gestapelde woningbouw ter plaatse onaanvaardbaar te achten.
Het betoog faalt.
4.3. Wat betreft de vrees voor overlast en vermindering van veiligheid door verkeer en parkeren, hebben [appellant A] en [appellant B] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze.
In de nota van zienswijzen behorende bij het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant A] en [appellant B] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
4.4. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Uit de stukken, waaronder de "Nota van beantwoording zienswijzen", blijkt dat de door [appellant A] en [appellant B] naar voren gebrachte alternatieven die voorzien in gestapelde woningen elders in het plangebied en een andere invulling van de gronden direct achter hun perceel, door de raad zijn bezien. De raad meent dat het voorzien in gestapelde woningen elders in het plangebied geen meerwaarde heeft, mede gelet op de ontsluiting van die woningen. Daarbij wijst de raad erop dat het onderhavige plan ook voorziet in een alternatieve invulling van de gronden achter het woonperceel van [appellant A] en [appellant B], doordat daar ook vrijstaande, twee-aaneengebouwde of aaneengebouwde woningen mogelijk zijn. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad mogelijke alternatieven onvoldoende heeft betrokken bij de vaststelling van het plan.
Dit betoog treft geen doel.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018
458.