ECLI:NL:RVS:2018:1654

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
201802544/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen besluit vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 9 maart 2018. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 20 maart 2018 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de rechtmatigheid van de nieuwe werkwijze van de staatssecretaris bij het in bewaring stellen van Dublinclaimanten behandeld. De Afdeling heeft geoordeeld dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris is alsnog gegrond verklaard. De vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven, waardoor een bevel daartoe achterwege kan blijven. De vreemdeling heeft recht op een vergoeding van € 400,00 voor de periode van 9 maart 2018 tot 14 maart 2018, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201802544/1/V3.
Datum uitspraak: 18 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 20 maart 2018 in zaak nr. NL18.4862 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 20 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de rechtmatigheid van de nieuwe werkwijze die de staatssecretaris sinds 31 oktober 2017 hanteert bij het in bewaring stellen van Dublinclaimanten heeft de Afdeling bij uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1491, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 maart 2018 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 9 maart 2018 tot 14 maart 2018, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 20 maart 2018 in zaak nr. NL18.4862;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2018
345.