ECLI:NL:RVS:2018:1651
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling in vreemdelingenbewaring tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een vreemdeling die op 30 januari 2018 in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. Op 22 maart 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde kwam, betreft de rechtmatigheid van de nieuwe werkwijze die de staatssecretaris sinds 31 oktober 2017 hanteert bij het in bewaring stellen van Dublinclaimanten. De Afdeling heeft deze rechtsvraag eerder beantwoord in een uitspraak van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1491) en heeft geoordeeld dat de grief van de vreemdeling slaagt.
De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 30 januari 2018 alsnog gegrond verklaard. Aangezien de vrijheidsontnemende maatregel inmiddels is opgeheven, is een bevel daartoe achterwege gelaten. De vreemdeling heeft recht op een schadevergoeding over de periode van 30 januari 2018 tot 2 februari 2018, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 mei 2018.