201702690/3/V2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] om opheffing van de bij uitspraak van 20 april 2017 in zaak nr. 201702690/2/V2 getroffen voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2017 in zaak nr. 16/11482 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, alsmede geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen.
Bij besluit van 10 mei 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 19 september 2016 heeft de staatssecretaris de motivering van dat besluit aangevuld.
Bij uitspraak van 7 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft, voor zover thans van belang, de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 20 april 2017 in zaak nr. 201702690/2/V2 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de staatssecretaris geen nieuw besluit hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij rechtmatig in Nederland verblijft, dan wel dat de staatssecretaris hangende het door hem ingestelde hoger beroep alsnog een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt.
2. De voorzieningenrechter merkt dit verzoek mede aan als een verzoek om opheffing van de bij uitspraak van 20 april 2017 getroffen voorlopige voorziening.
3. In de uitspraak van 20 april 2017 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet valt uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Er is thans, gelet op hetgeen de vreemdeling in zijn verzoek heeft aangevoerd, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het door de vreemdeling gestelde belang, dat erin is gelegen dat hij op korte termijn zekerheid verkrijgt over zijn verblijfsstatus, noopt onder deze omstandigheden niet tot opheffing van voormelde voorlopige voorziening.
4. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding te bepalen dat de vreemdeling, hangende de procedure in hoger beroep, rechtmatig in Nederland verblijft.
5. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.R.M. Brouwer, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Brouwer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
791.