ECLI:NL:RVS:2018:1646

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
201800099/1/R3 en 201800099/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor ontgronding en bezwaren tegen vrachtverkeer en hinder

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en de hoofdzaak met betrekking tot een ontgrondingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] door het college van gedeputeerde staten van Limburg. De vergunning betreft het ontgronden van percelen in de gemeente Ottersum, specifiek de locatie 'Looierbroek'. [appellant], wonend nabij de ontgrondingslocatie, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, met name tegen het vrachtverkeer dat voortvloeit uit de ontgronding. Hij vreest voor schade aan zijn eigendommen door trillingen en stofhinder veroorzaakt door de vrachtwagens die de ontgrondingslocatie bedienen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Gennep al voorschriften heeft opgenomen in de omgevingsvergunning milieu die de vrachtwagens verplichten om maatregelen te nemen ter voorkoming van stof- en trillinghinder. [appellant] heeft aangegeven dat hij zich kan verenigen met deze voorschriften, mits er duidelijkheid is over het bevoegd gezag dat kan optreden bij niet-naleving. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Gennep inderdaad het bevoegde gezag is en dat handhaving van de voorschriften in het algemeen belang is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van bestaande voorschriften in de omgevingsvergunning en de rol van het college in de handhaving van deze voorschriften.

Uitspraak

201800099/1/R3 en 201800099/2/R3.
Datum uitspraak: 18 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ottersum, gemeente Gennep,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend gemeente Ottersum, sectie F, nummers 16, 108, 129, 130 en 242. De ontgrondingslocatie is plaatselijk bekend als "Looierbroek".
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 mei 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.C.F. Lacroix en N.J.W. Pirovano, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.P.J. Blokland, advocaat te Ede, gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De ontgrondingsvergunning maakt de ontgronding van percelen nabij de woning van [appellant] mogelijk. Met de ontgronding zelf kan [appellant] zich verenigen, maar niet met het vrachtverkeer dat de ontgronding genereert en langs zijn woning zal rijden. Hij vreest dat de vrachtwagens voor trillingen zullen zorgen en dat hierdoor schade aan zijn eigendommen ontstaat. Verder is [appellant] bang voor stofhinder ter plaatse van zijn perceel, veroorzaakt door zand dat van de vrachtwagens waait of door opwaaiend zand doordat de vrachtwagens tot vlakbij zijn woning over een onverharde weg rijden. [appellant] betoogt dat in de ontgrondingsvergunning voorschriften opgenomen hadden moeten worden om trilling- en stofhinder te voorkomen of in elk geval te verminderen.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat het niet noodzakelijk is om voorschriften ter voorkoming of vermindering van trilling- en stofhinder op te nemen in de ontgrondingsvergunning, omdat dergelijke voorschriften al gelden op grond van de door het college van burgemeester en wethouders van Gennep verleende omgevingsvergunning milieu.
4. Op 14 september 2017, kenmerk 2016-1098, heeft het college van burgemeester en wethouders van Gennep een omgevingsvergunning voor de activiteit oprichting van een inrichting voor de ontgronding van zand en grind te Looierbroek (hierna: omgevingsvergunning milieu) aan [vergunninghouder] verleend. In voorschrift 3.5 van de omgevingsvergunning milieu staat het volgende:
"Trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, bedragen in de geluidgevoelige ruimten en verblijfsruimten, niet meer dan de streefwaarden voor herhaald voorkomende trillingen die zijn gedefinieerd voor de gebouwfunctie wonen in de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen" van de Stichting Bouwresearch Rotterdam.
Deze trilling sterkten zijn:
De waarden gelden niet indien de gebruiker van de geluidsgevoelige ruimten of verblijfsruimten geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van trillingmetingen."
Het college heeft ter zitting gesteld dat onder "aan de inrichting toe te rekenen andere activiteiten" mede het vrachtverkeer over de weg Looierbroek moet worden verstaan. De voorzieningenrechter acht dat juist, nu uit de omgevingsvergunning milieu (§3.2.4.2) blijkt dat het vrachtverkeer over de weg Looierbroek de reden was om een trillingvoorschrift in de vergunning op te nemen.
4.1. Het college heeft er verder op gewezen dat [vergunninghouder] in de aanvraag voor de omgevingsvergunning milieu heeft aangekondigd de volgende maatregelen te zullen treffen ter voorkoming of vermindering van stofoverlast:
a. De vrachtwagens die voor het transport van zand ingezet worden, worden voorzien van een afdekking voor de lading;
b. De vrachtwagens die het terrein verlaten, zullen ter plaatse een waterbak passeren, zodat de wielen bij het verlaten van het terrein schoon zijn;
c. De aan- en afvoerweg Looierbroek van en naar de concessie tot aan de ontsluiting op de Siebengewaldseweg wordt, indien hiertoe aanleiding is, bevochtigd dan wel geveegd;
d. Op het onverharde deel van de Looierbroekweg wordt gewassen grind aangebracht."
Ter zitting is vastgesteld dat de aanvraag op grond van paragraaf 1.2, in samenhang met paragraaf 6, van de omgevingsvergunning milieu deel uitmaakt van dat besluit. In paragraaf 1.2 staat dat de bij dit besluit gevoegde en als zodanig gewaarmerkte documenten deel uitmaken van het besluit. In paragraaf 6 zijn alle bij het besluit behorende documenten opgesomd en daar wordt de aanvraag genoemd. De door [vergunninghouder] in de aanvraag genoemde maatregelen maken dan ook deel uit van de omgevingsvergunning milieu.
5. Ter zitting is met partijen gesproken over het genoemde voorschrift ter voorkoming van trillinghinder en over de genoemde maatregelen ter voorkoming van stofhinder. [appellant] kan zich op zichzelf in het voorschrift en de maatregelen vinden en acht het evenals het college niet nodig dat dit ook in de ontgrondingsvergunning wordt geregeld, mits duidelijk is tot welk bestuursorgaan hij zich kan wenden als [vergunninghouder] zich niet houdt aan het voorschrift of de maatregelen niet uitvoert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is duidelijk dat het college van burgemeester en wethouders van Gennep het bevoegd gezag is voor handhavend optreden als de omgevingsvergunning milieu niet wordt nageleefd. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal het in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken bij een geconstateerde overtreding.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Tevens ziet de voorzieningenrechter in het voorgaande aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.
w.g. Michiels w.g. Poppelaars
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2018
780.