ECLI:NL:RVS:2018:1615

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
201703859/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering van dwangsom door algemeen bestuur van stadsdeel Centrum Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum had op 8 januari 2016 besloten tot invordering van een door [appellante] verbeurde dwangsom van € 12.500,00. Dit besluit volgde op een controle op 25 juni 2015, waarbij was geconstateerd dat [appellante] in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) ontoelaatbare reclame had aangebracht op haar pand. Na een schriftelijke waarschuwing op 1 juli 2015 en een last onder dwangsom op 19 augustus 2015, bleek bij een controle op 7 oktober 2015 dat [appellante] niet aan de last had voldaan. Het algemeen bestuur verlaagde de ingevorderde dwangsom later tot € 5.000,00, maar [appellante] ging in beroep tegen deze besluiten.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond op 28 maart 2017. In hoger beroep herhaalde [appellante] haar eerdere argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat deze gronden niet nieuw waren en dat de rechtbank deze al gemotiveerd had verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 mei 2018, en de zaak is geregistreerd onder nummer 201703859/1/A3.

Uitspraak

201703859/1/A3.
Datum uitspraak: 16 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2017 in zaak nr. 16/6023 in het geding tussen:
[appellante]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft het algemeen bestuur besloten tot invordering van een door [appellante] verbeurde dwangsom van € 12.500,00.
Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft het algemeen bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de ingevorderde dwangsom verlaagd tot € 5.000,00.
Bij uitspraak van 28 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2018, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Jobst, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij een controle op 25 juni 2015 is geconstateerd dat [appellante] in strijd met het bepaalde in artikel 4.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: APV) ontoelaatbare reclame heeft aangebracht op het pand [locatie]. De aangebrachte reclame bestaat uit vijf menuborden.
Bij brief van 1 juli 2015 is [appellante] meegedeeld binnen veertien dagen de menuborden te verwijderen en verwijderd te houden om te voorkomen dat het algemeen bestuur haar bestuursdwang kan aanzeggen of een dwangsom van € 12.500,00 kan opleggen.
Bij controle op 16 juli 2015 is geconstateerd dat niet is voldaan aan de schriftelijke waarschuwing van 1 juli 2015.
Bij besluit van 19 augustus 2015 heeft het algemeen bestuur een last onder dwangsom opgelegd. [appellante] dient binnen zes weken de vijf menuborden, waarvan twee aan de gevel en drie direct achter het raam, te verwijderen op straffe van een dwangsom ter hoogte van in totaal € 12.500,00, € 2.500,00 per bord.
Bij een controle op 7 oktober 2015 is geconstateerd dat niet aan de last onder dwangsom is voldaan. Er zijn diverse foto’s gemaakt van de situatie ter plaatse.
Ook op 6 januari 2016 is een foto gemaakt van de situatie ter plaatse.
Besluitvorming
2.    Bij besluit van 8 januari 2016 heeft het algemeen bestuur daarop besloten tot invordering van een door [appellante] verbeurde dwangsom van € 12.500,00. In het besluit op bezwaar van 9 augustus 2016 heeft het algemeen bestuur de ingevorderde dwangsom ambtshalve verlaagd tot € 5.000,00. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het in te vorderen bedrag dient te worden gematigd of in het geheel van invordering dient te worden afgezien is volgens het algemeen bestuur niet gebleken. Daarbij heeft het algemeen bestuur onder meer van belang geacht dat [appellante] om een betalingstermijn kan verzoeken.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de last onder dwangsom niet goed is verzonden. De controleurs wordt door [appellante] verder verweten dat zij nooit bij haar zijn binnengekomen om te zeggen wat er niet klopte.
3.1.    Hetgeen [appellante] als gronden in haar hogerberoepschrift aanvoert, is een herhaling van wat zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitgebreid gemotiveerd verworpen. [appellante] heeft in haar hogerberoepschrift niet uiteengezet waarom het desbetreffende oordeel onjuist is. Het aangevoerde kan daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018
597.