ECLI:NL:RVS:2018:1598

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201802034/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 21 februari 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 8 maart 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 mei 2018 uitspraak gedaan.

De Afdeling overweegt dat de eerste grief van de vreemdeling niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden, omdat deze geen vragen oproept die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. De tweede grief, die betrekking heeft op de toekenning van een proceskostenvergoeding bij een gebrek in de voorafgaande staandehouding, is door de Afdeling eerder behandeld in een uitspraak van 3 mei 2018. De Afdeling concludeert dat deze grief slaagt.

Het hoger beroep is kennelijk gegrond, en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.

Uitspraak

201802034/1/V3.
Datum uitspraak: 8 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 maart 2018 in zaak nr. NL18.3656 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 8 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.    De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag over het toekennen van een proceskostenvergoeding bij een gebrek in de direct aan de bewaring voorafgaande staandehouding, ophouding of verlenging van de ophouding heeft de Afdeling bij uitspraak van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 maart 2018 in zaak nr. NL18.3656, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2018
345-873.