ECLI:NL:RVS:2018:1598
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 21 februari 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 8 maart 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 mei 2018 uitspraak gedaan.
De Afdeling overweegt dat de eerste grief van de vreemdeling niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden, omdat deze geen vragen oproept die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. De tweede grief, die betrekking heeft op de toekenning van een proceskostenvergoeding bij een gebrek in de voorafgaande staandehouding, is door de Afdeling eerder behandeld in een uitspraak van 3 mei 2018. De Afdeling concludeert dat deze grief slaagt.
Het hoger beroep is kennelijk gegrond, en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.