ECLI:NL:RVS:2018:1584

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201703899/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2017. De rechtbank had het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 4 januari 2016 vernietigd. Dit besluit betrof de afwijzing van een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van [appellante], die inzicht wilde in de kosten van het beleid met betrekking tot kleinschalig kamperen in de gemeente Veere over de periode van 2008 tot en met 1 juli 2015. Het college had het verzoek afgewezen, omdat er geen crediteurenkaarten bestonden en geen facturen waren aangetroffen.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college op 12 mei 2017 opnieuw besloten op het bezwaar van [appellante] en enkele facturen openbaar gemaakt, maar bleef het volhouden dat er geen crediteurenkaarten waren. [appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze documenten niet bestaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 april 2018 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college voldoende heeft aangetoond dat er geen crediteurenkaarten zijn en dat het verzoek van [appellante] niet kan slagen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, evenals het beroep dat van rechtswege is ontstaan tegen het besluit van 12 mei 2017. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201703899/1/A3.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Veere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2017 in zaak nr. 16/120 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2015 heeft het college een verzoek van [appellante] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 4 januari 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 januari 2016 vernietigd en bepaald dat het college, met inachtneming van de uitspraak, opnieuw een besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw het door [appellante] tegen het besluit van 18 augustus 2015 gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij nader stuk van 9 juni 2017 heeft [appellante] nadere gronden ingediend tegen het opnieuw genomen besluit op bezwaar.
Bij nader stuk van 23 juni 2017 heeft het college gereageerd op het nadere stuk van [appellante].
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], rechtsbijstandverlener te Veere, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij brief van 6 juli 2015 heeft [appellante] het college verzocht inzicht te verschaffen in de kosten die zijn gemoeid met het formuleren van het beleid met betrekking tot kleinschalig kamperen in de gemeente Veere over de periode 2008 tot en met 1 juli 2015. Hierbij heeft [appellante] in ieder geval bedoeld dat het college facturen en crediteurenkaarten van eventueel ingehuurde derden openbaar zal maken.
Het college heeft het verzoek van [appellante] afgewezen omdat de gemeente Veere niet met crediteurenkaarten werkt en geen facturen zijn aangetroffen in de administratie. Bij het besluit op bezwaar heeft het college alsnog enkele facturen openbaar gemaakt. Volgens het college wordt niet gewerkt met crediteurenkaarten zodat deze stukken niet openbaar gemaakt kunnen worden.
De aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de crediteurenkaarten niet bestaan. De rechtbank overweegt dat het college nader onderzoek naar het bestaan van crediteurenkaarten had moeten doen. Omdat het dat nagelaten heeft, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college alsnog een onderzoek moet instellen naar het bestaan van de crediteurenkaarten.
Het hoger beroep
3.    [appellante] verwijst in hoger beroep naar al hetgeen in bezwaar en beroep naar voren is gebracht en dat om die reden het besluit op bezwaar niet in stand kan blijven. De rechtbank is op deze gronden in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellante] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In deze gronden bestaat derhalve geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
Het beroep van rechtswege
4.    Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit.
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft het college opnieuw besloten op het bezwaar van [appellante] en daarbij alsnog facturen openbaar gemaakt. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat de gemeente Veere niet werkt met crediteurenkaarten en dat deze daarom niet openbaar gemaakt kunnen worden.
4.1.    Naar aanleiding van het opnieuw genomen besluit op bezwaar, stelt [appellante] dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet met crediteurenkaarten werkt. Volgens haar moeten deze documenten wel bestaan.
Eerst ter zitting heeft [appellante] daaraan toegevoegd dat het college ten aanzien van een geschil met minicamping Carpe Diem een advocaat heeft ingehuurd en dat daarvan ook facturen moeten bestaan. Omdat dit in strijd is met de goede procesorde, zal de Afdeling geen oordeel geven over de vraag of het college ook de facturen ten aanzien van de ingehuurde advocaat had moeten overleggen. Vanuit het oogpunt van een efficiënte geschilbeslechting had [appellante] dit eerder moeten en kunnen aanvoeren.
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 januari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BK8363)), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust.
De Afdeling is van oordeel dat het college niet ongeloofwaardig heeft gesteld dat het na onderzoek tot de conclusie is gekomen dat geen crediteurenkaarten aanwezig zijn. Ter zitting heeft het college dit standpunt herhaald en een uiteenzetting gegeven over het door de gemeente gehanteerde financiële systeem. Dit financieel systeem houdt in dat niet wordt gewerkt met crediteurenkaarten. Naar aanleiding van het verzoek van [appellante] is, aldus het college, gekeken naar de kostensoort kamperen en ingehuurde derden bij het formuleren van beleid over minicampings. Uit dit onderzoek is gebleken dat alle facturen die daar betrekking op hebben reeds openbaar zijn gemaakt. De Afdeling ziet geen reden deze ter zitting gegeven uiteenzetting niet te geloven. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in tegenstelling tot de uitkomst van het onderzoek van het college, crediteurenkaarten wel bestaan. Het college heeft dan ook voldoende gemotiveerd dat het niet over crediteurenkaarten beschikt.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. Het beroep dat van rechtswege is ontstaan tegen het besluit van 12 mei 2017 is eveneens ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep ongegrond;
II.    verklaart het beroep tegen het besluit van 12 mei 2017 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
176-857.
Verzonden: 9 mei 2018