201701665/1/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Leiden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2017 heeft het college locaties aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in onder meer de Zeeheldenbuurt (De Waard) in Leiden.
Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2018, waar [appellant A], [appellant B] en [appellant C], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Doorn, drs. M.L. van Dijk en drs. R.J. Kleine, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 13 februari 2017 heeft het college concrete locaties aangewezen voor de plaatsing van ORAC’s. Onder meer is voorzien in plaatsing van twee naast elkaar gelegen ORAC’s in de Trompstraat tussen nummers 36 en [locatie 2] (locatie 9177).
[appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie 1] te Leiden. [appellant C] woont aan de [locatie 2]. Zij kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van locatie 9177.
De ORAC’s zijn inmiddels geplaatst.
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspaak van 7 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:385) dient het college bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locaties of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. 3. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat bij de keuze voor locatie 9177 het college de belangen van omwonenden onvoldoende heeft betrokken. Volgens hen zijn de ORAC’s te dicht bij de voordeuren van hun woningen geplaatst en is onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van geluidhinder, stankoverlast en zwerfvuil.
3.1. Bij het aanwijzen van locatie 9177 heeft het college de randvoorwaarden voor het plaatsen van ondergrondse containers gehanteerd die zijn neergelegd in het door het college vastgestelde Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte (hierna: het Handboek). Deze randvoorwaarden zien onder meer op de ruimtelijke inpassing. Volgens het Handboek dienen ondergrondse containers op maximaal 2 m van de dichtstbijzijnde gevel te worden geplaatst. Ter zitting van de Afdeling heeft het college onweersproken gesteld dat de ORAC’s voor een blinde tuinmuur, op een afstand van 2,04 m van de gevel van de woningen aan de Trompstraat zijn geplaatst. Dit is conform de in het Handboek opgenomen randvoorwaarden. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid deze uitgangspunten heeft kunnen hanteren.
Voorts heeft het college gesteld dat maatregelen zijn getroffen om overlast zo veel mogelijk te beperken. De ORAC’s zijn voorzien van een geluiddempende klep, de containers worden met enige regelmaat schoongemaakt en tijdens het legen van de containers wordt de directe omgeving van de locatie schoon gehouden, aldus het college. Gelet op deze toelichting, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eventuele geluidhinder, stankoverlast en zwerfafval tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Hetgeen [appellant A], [appellant B] en [appellant C] over de afstand tot hun voordeuren, geluid- en stankoverlast en zwerfafval hebben aangevoerd, geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het college om die reden had moeten afzien van aanwijzing van locatie 9177. Het college heeft zich in dat kader voorts terecht op het standpunt gesteld dat onjuist aanbieden van afval, waardoor vervuiling optreedt, een kwestie van handhaving betreft. Een eventueel gebrekkige handhaving tast de rechtmatigheid van het besluit tot aanwijzing van locatie 9177 voor de plaatsing van ORAC’s niet aan. Evenmin tast onvoldoende beheer van de ondergrondse containers en de directe omgeving daarvan, waardoor mogelijk geluid- en stankoverlast en zwerfafval ontstaat, de rechtmatigheid van het besluit tot plaatsing van de ORAC’s aan.
4. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat er geschikte alternatieve locaties zijn en dat het college deze alternatieven ten onrechte heeft afgekeurd. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] bestrijden dat de alternatieve locaties in de zijstraten van de Trompstraat niet te bereiken zouden zijn voor het inzamelvoertuig. Bovendien verdwijnen op locatie 9177 twee parkeerplaatsen, terwijl het parkeeraanbod niet verandert bij plaatsing op de door hen aangewezen alternatieve locaties.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de door [appellant A], [appellant B] en [appellant C] genoemde alternatieve locaties niet geschikt zijn voor de plaatsing van ORAC’s. Het college heeft toegelicht dat het ingenieursbureau van de gemeente de plekken in de Zeeheldenbuurt heeft onderzocht, waarbij de plaatsing van containers niet ten koste zou gaan van parkeerplaatsen, en dat zich op al die plekken te veel kabels en leidingen in de grond bevinden om de benodigde twee ondergrondse containers te plaatsen. Om die reden was het, ondanks dat het college het probleem van de parkeerdruk in de Zeeheldenbuurt onderkent, niet mogelijk een locatie te kiezen waarbij het bestaande parkeeraanbod ongewijzigd zou blijven. Het opheffen van parkeerplaatsen is volgens het college ook niet in strijd met de in het Handboek opgenomen randvoorwaarden voor de plaatsing van ondergrondse containers, nu dat een gevolg is waarmee reeds rekening is gehouden. Daarbij komt dat volgens het college het inzamelvoertuig alleen in de Trompstraat kan rijden en functioneren. Het college heeft ter zitting dienaangaande uitgelegd dat het vanwege de breedte van het inzamelvoertuig voor ORAC’s, met het oog op de verkeersdoorstroom, verkeersveiligheid en geparkeerde auto’s, niet verantwoord is om dit inzamelvoertuig de bocht van de Trompstraat naar de zijstraten te laten maken. Voorts heeft het inzamelvoertuig in de zijstraten volgens het college niet genoeg ruimte om de stempels uit te zetten.
4.2. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door het college hierover onder 4.1 gegeven toelichting. Gelet op het voorgaande hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] niet aannemelijk gemaakt dat de door hen voorgestelde alternatieve locaties geschikt zijn voor de plaatsing van ORAC’s. Nu, gelet op de situatie in de zijstraten en de ondergrondse infrastructuur, de voorgestelde alternatieven niet geschikt waren, kan daarom geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze voor locatie 9177 heeft kunnen komen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Beek-Gillessen
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
374-860.