ECLI:NL:RVS:2018:1569

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201707666/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake kinderopvangtoeslag herziening

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het hoger beroep betreft de niet-ontvankelijkheid van een verzoek tot herziening van het besluit op bezwaar van de Belastingdienst/Toeslagen over de kinderopvangtoeslag van 2008. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 juni 2016 het verzoek van [appellant] om herziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek te laat was ingediend. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar de Raad van State oordeelt dat de kinderopvangtoeslag over 2008 inmiddels definitief is vastgesteld op nihil. Hierdoor kan [appellant] geen herziening meer aanvragen, omdat de wettelijke termijn voor herziening is verstreken. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belang meer heeft bij de beoordeling van de zaak. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201707666/1/A2.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2017 in zaak nr. 17/2303 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om herziening van het besluit op bezwaar van 13 juli 2011 over het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2016 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het door [appellant] tegen het besluit van 21 juni 2016 ingestelde beroep kennis te nemen en bepaald dat dit beroep (hierna: het bezwaar) naar de Belastingdienst/Toeslagen wordt doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
Bij besluit van 6 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 maart 2017 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1.    [appellant] heeft voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 ontvangen van in totaal € 18.187,00 voor de kinderopvang van zijn kinderen via [gastouderbureau]. Het voorschot is bij besluit van 24 september 2009 herzien en vastgesteld op nihil. Van [appellant] is een bedrag van € 18.187,00 teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard bij besluit van 13 juli 2011 omdat een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang ontbreekt en [appellant] niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gemaakt. De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen over de kosten bij uitspraak van 29 januari 2013 in zaak nr. 11/3595 onderschreven.
Herziening van het voorschot over 2008
2.    [appellant] heeft op 5 maart 2014 verzocht om het besluit op bezwaar van 13 juli 2011 te herzien. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 21 juni 2016 tot niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag gelegd dat het verzoek is ingediend na de termijn van vijf jaren na de laatste dag van het toeslagjaar 2008 waarbinnen om herziening op grond van artikel  21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kon worden verzocht. Het door [appellant] gemaakte bezwaar hiertegen is kennelijk ongegrond verklaard bij het besluit van 6 maart 2017, omdat hij geen stukken bij het herzieningsverzoek heeft overgelegd waaruit blijkt dat de kinderopvangtoeslag over 2008 op een te laag bedrag is vastgesteld.
3.    De rechtbank heeft het besluit van 6 maart 2017 vernietigd wegens een motiveringsgebrek en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten omdat de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2008 op het moment van het verzoek om herziening van 5 maart 2014 nog niet definitief was vastgesteld en herziening op grond van artikel 21a van de Awir niet mogelijk is zolang die toeslag niet onherroepelijk is komen vast te staan.
Betoog in hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Hij voert aan dat herziening op grond van artikel 21a van de Awir hier mogelijk is en dat hiertoe geen nieuwe feiten of omstandigheden behoeven te worden aangevoerd. [appellant] stelt dat hij deze ook niet heeft kunnen aanvoeren omdat de dienst de op de zaak betrekking hebbende stukken niet aan hem heeft toegezonden en de FIOD bij een huisbezoek aan [appellant] stukken over de kinderopvang heeft meegenomen en een deel hiervan niet aan hem heeft teruggegeven. [appellant] verwijst verder naar de stukken die hij wel heeft kunnen verstrekken.
Beoordeling
5.    Bij besluit van 4 augustus 2015 is de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2008 definitief vastgesteld op nihil. Ter zitting is gebleken dat [appellant] niet is opgekomen tegen dat besluit. Gelet hierop staat de kinderopvangtoeslag over 2008 in rechte vast en kan [appellant] niet meer bereiken dat het voorschot over dat jaar wordt herzien. Hij heeft dan ook geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Borman    w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
615.