ECLI:NL:RVS:2018:1566

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201702925/3/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor de bouw van woningen te Eersel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van appellanten tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Eersel ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning was verleend voor de bouw van 22 woningen op de percelen Klokstaart 17 tot en met 59 te Eersel. Appellanten, wonend in Eersel, stelden dat het college niet voldoende had gemotiveerd dat er voldoende parkeergelegenheid zou zijn na de realisatie van het bouwproject. De rechtbank had in haar uitspraak van 6 april 2017 geoordeeld dat het college de vergunning terecht had verleend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2018 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat er een parkeerbalans was gemaakt, maar dat er onzekerheid bestond over de realisatie van de benodigde parkeerplaatsen. De Afdeling heeft het college opgedragen om het gebrek in de motivering van het besluit te herstellen. Na een tussenuitspraak heeft het college op 19 februari 2018 opnieuw een omgevingsvergunning verleend, waarbij het college stelde dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd zouden worden.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college in het besluit van 19 februari 2018 deugdelijk had gemotiveerd dat er voldoende parkeerplaatsen zouden worden gerealiseerd. Het betoog van appellanten dat het besluit van 19 februari 2018 het gebrek in het eerdere besluit niet had hersteld, werd verworpen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 12 januari 2017 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 19 februari 2018 ongegrond werd verklaard. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

201702925/3/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Eersel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 april 2017 in zaken nrs. 17/408 en 17/400 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2017 heeft het college aan Woningstichting De Zaligheden omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 22 woningen op de percelen Klokstaart 17 tot en met 59 (oneven nummers) te Eersel.
Bij uitspraak van 6 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met de zaak nr. 201703120/1/A1 op 7 november 2017, waar [appellant A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Woningstichting De Zaligheden, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Bij tussenuitspraak van 13 december 2017 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen door het besluit van 12 januari 2017 alsnog toereikend te motiveren en zo nodig te wijzigen en de uitkomst aan de Afdeling en partijen mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 19 februari 2018 heeft het college nogmaals aan Woningstichting De Zaligheden omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 22 woningen op de percelen Klokstaart 17 tot en met 59 (oneven nummers) te Eersel.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze over dat besluit naar voren gebracht.
Bij brief van 17 april 2018 heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft een parkeerbalans gemaakt voor een gebied binnen de wijk Kerkebogten dat dit bouwplan, het bouwplan voor acht woningen aan de orde in de zaak met zaaknr. 201703120/1/A1 en 28 woningen aan de Kerkloop omvat. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat ter zitting van de Afdeling is gebleken dat op een door het college overgelegde overzichtskaart ongeveer 16 parkeerplaatsen zijn ingetekend die ten tijde van de besluitvorming en ten tijde van de zitting van de Afdeling niet zijn gerealiseerd. Op deze locaties zijn groenstroken aangelegd terwijl het college noch vergunninghouder ter zitting van de Afdeling nader heeft kunnen toelichten wanneer deze groenstroken zullen worden verwijderd en door wie in de toekomst parkeerplaatsen zullen worden aangelegd. Gelet op de voormelde onzekerheid is in het besluit van 12 januari 2017 niet deugdelijk gemotiveerd dat na realisering van het bouwplan voldoende parkeergelegenheid aanwezig zal zijn hetzij op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied in de omgeving van het gebied.
2.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om het geconstateerde gebrek in het besluit van 12 januari 2017 te herstellen. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 19 februari 2018 opnieuw omgevingsvergunning verleend aan de Woningstichting de Zaligheden. Naar aanleiding van de uitspraak van 13 december 2017 heeft het college de ter zitting van 7 november 2017 getoonde door Buro. Ir. Herman-Sengers - Van Santvoort opgestelde parkeerbalans aan het besluit ten grondslag gelegd. Uit dit stuk blijkt dat 115 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, zodat volgens het college is aangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd hetzij op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied in de omgeving. Voorts is aan het besluit van 19 februari 2018 als voorschrift verbonden dat de parkeerplaatsen uiterlijk binnen drie maanden na gereed melding van de woningen dienen te zijn gerealiseerd conform de voormelde parkeerbalans.
3.    Het besluit van 19 februari 2018 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals deze luidden ten tijde van belang, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
Zienswijze tegen het besluit van 19 februari 2018
4.    [appellant] betoogt dat met het besluit van 19 februari 2018 het gebrek in het besluit van 12 januari 2017 niet is hersteld. Daartoe voert hij aan dat in het besluit van 19 februari 2018 niet aannemelijk is gemaakt dat voldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Volgens [appellant] ondervinden de bewoners overlast van onjuist geparkeerde auto's en zijn  ten onrechte parkeerplaatsen voorzien voor dit project in een gebied waar later nog ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Voorts is volgens [appellant] nog altijd onduidelijk wie de parkeerplaatsen zal aanleggen.
4.1.    Zoals ook is overwogen in de uitspraak van 13 december 2017 zijn de door het college gehanteerde parkeernormen en de berekende parkeerbehoefte van 115 parkeerplaatsen door [appellant] niet gemotiveerd betwist.
Uit de aan het besluit van 19 februari 2018 ten grondslag gelegde parkeerbalans blijkt dat 115 parkeerplaatsen, waarvan 20 parkeerplaatsen op eigen terrein en 95 parkeerplaatsen op openbaar gebied, kunnen worden gerealiseerd. Dat deze parkeerplaatsen zouden zijn voorzien op gebieden waar in de toekomst ontwikkelingen plaats zullen vinden, wat daar verder van zij, maakt niet dat het college voor het onderhavige concrete project geen medewerking zou kunnen verlenen vanwege het ontbreken van voldoende parkeerplaatsen, nu het college bij de toekomstige ontwikkelingen opnieuw dient te bezien of voor die ontwikkelingen voldoende parkeermogelijkheden aanwezig zullen zijn op eigen terrein dan wel in de omgeving. Voorts is in het besluit van 19 februari 2018 als voorschrift opgenomen dat deze 115 parkeerplaatsen binnen drie maanden na gereed melding van de woningen dienen te zijn gerealiseerd en kan het college, indien dit niet het geval is, daartegen handhavend optreden. Dat de parkeerplaatsen tot op heden niet zijn gerealiseerd betekent niet dat dit niet alsnog binnen de voormelde termijn zou kunnen gebeuren. Bovendien heeft het college een overeenkomst tussen De Maatschap Kerkebogten en Bouwbedrijf Van Gisbergen overgelegd die ertoe strekt dat de parkeerplaatsen ook daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd.
Gelet op het voorgaande heeft het college in het besluit van 19 februari 2018 deugdelijk gemotiveerd dat voldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd in de omgeving van het project, zodat het college in zoverre in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
5.    Voor zover [appellant] betoogt dat aan dit bouwplan geen medewerking kan worden verleend vanwege schaduwhinder faalt dit betoog, nu de schaduwhinder, zoals ook reeds ter zitting van de Afdeling van 7 november 2017 aan de orde is gesteld, uitsluitend een gevolg is van de acht te realiseren woningen in de procedure met zaaknr. 201703120/1/A1.
6.    In hetgeen [appellant] aanvoert over de wijze waarop het besluit is hersteld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 19 februari 2018 voor vernietiging in aanmerking dient te komen. Het besluit van 19 februari 2018 is een herstelbesluit naar aanleiding van hetgeen door de Afdeling is overwogen in haar uitspraak van 13 december 2017 over datgene wat door [appellant] is aangevoerd in zijn hogerberoepschrift. Voorts is [appellant] door de Afdeling in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dat besluit, en heeft [appellant] dat ook gedaan door indiening van een zienswijze, en behoefde het college hem niet in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te dienen tegen dat besluit, nu dat besluit onderdeel uitmaakt van de bij de Afdeling aan de orde zijnde procedure.
Slot en conclusie
7.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 januari 2017 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het besluit van 19 februari 2018 is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.
8.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het beroep en het hoger beroep van [appellant] in de onderhavige zaak en het beroep en hoger beroep in zaak nr. 201703120/1/A1, welke zaken op dezelfde zitting van de rechtbank en de Afdeling aan de orde zijn gekomen, als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht moeten worden aangemerkt. Het in verband daarmee door het college te vergoeden bedrag voor de gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet gelijkelijk over beide zaken worden verdeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 6 april 2017 in zaken nrs. 17/408 en 17/400;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 12 januari 2017, kenmerk EER-2016-0790;
V.    verklaart het beroep gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 19 februari 2018, kenmerk EER-2016-0790, ongegrond;
I.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.159,26 (zegge: elfhonderdnegenenvijftig euro en zesentwintig cent), waarvan € 1.127,25 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eersel aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Minderhoud    w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
700.