201705950/1/A3.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juni 2017 in
zaak nr. 16/9019 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. E. Tamas, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft op 19 april 2016 een aanvraag om afgifte van een VOG ingediend, omdat hij een chauffeurskaart wil verkrijgen en de functie van taxichauffeur wil uitoefenen.
De staatssecretaris heeft bij de beoordeling van de aanvraag van [appellant] de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409, hierna: de beleidsregels). Daarnaast heeft de staatssecretaris het screeningsprofiel "Taxibranche, chauffeurskaart" van toepassing verklaard. De staatssecretaris heeft de aanvraag van [appellant] krachtens artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) afgewezen, omdat uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS) blijkt dat [appellant] op 1 april 2016 is veroordeeld voor het plegen van mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden in de zin van artikel 300, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 304, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Tevens is in het JDS geregistreerd dat [appellant] is gedagvaard wegens het rijden onder invloed in de zin van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beoordeling hogerberoepsgronden
3. [appellant] betoogt dat de overweging van de rechtbank dat de staatssecretaris zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat in zijn voordeel is meegewogen dat de strafrechter hem het geweldsdelict licht heeft aangerekend innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is.
Daartoe wijst hij op een passage in het besluit van 13 oktober 2016, waarin de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat het plegen van een geweldsdelict niet te verenigen is met de functie van taxichauffeur. Hieruit blijkt volgens [appellant] dat de staatssecretaris helemaal niet in zijn voordeel heeft meegewogen dat de strafrechter hem het geweldsdelict licht heeft aangerekend.
3.1. De door [appellant] aangehaalde passage uit het besluit van 13 oktober 2016 gaat over de beoordeling van de staatssecretaris in het kader van het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2 van de beleidsregels. Hoe de strafrechter de strafzaak heeft afgedaan, komt, zoals staat in paragraaf 3.3 van de beleidsregels, eerst in het kader van het subjectieve criterium aan de orde. In dat kader heeft de staatssecretaris, anders dan [appellant] stelt, in het besluit van 13 oktober 2016 uitdrukkelijk meegewogen dat de strafrechter hem het geweldsdelict licht heeft aangerekend.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de overweging van de rechtbank dat de staatssecretaris ook openstaande zaken, zoals in zijn geval het rijden onder invloed, ten grondslag mag leggen aan zijn weigering om een VOG af te geven eveneens innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is.
Daartoe voert hij aan dat het door de rechtbank gebruikte woord "ook" zodanig moet worden uitgelegd dat, naast de openstaande zaak, er nog andere contra-indicaties moeten zijn, die tezamen zwaar genoeg zijn om de afgifte van een VOG te weigeren. De strafrechter heeft hem het geweldsdelict echter licht aangerekend, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8752 geoordeeld dat de staatssecretaris, naast zaken die reeds zijn afgesloten, ook openstaande zaken uit het JDS ten grondslag mag leggen aan zijn weigering om een VOG af te geven. Of de staatssecretaris bepaalde justitiële gegevens ten grondslag mag leggen aan zijn weigering om een VOG af te geven, staat daarnaast los van de vraag hoe de strafrechter een strafzaak heeft afgedaan. Dit komt eerst in het kader van het subjectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.3 van de beleidsregels aan de orde. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
689. BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Artikel 36
Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
Paragraaf 1. Inleiding
Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) geeft op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) namens de Minister van Veiligheid en Justitie verklaringen omtrent het gedrag (VOG) af aan natuurlijke personen (VOG-NP) en rechtspersonen (VOG-RP).
Bij een VOG-aanvraag wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en zijn bestuurders, vennoten, maten of beheerders. Daarbij wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in het licht van het doel van de aanvraag. Naar aanleiding hiervan wordt verklaard of al dan niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon en wordt de VOG geweigerd respectievelijk verstrekt.
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. […]
Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. Ten aanzien van sepots geldt dat alleen sepotbeslissingen die op beleidsmatige gronden zijn genomen (de zogenoemde beleidssepots) in de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken. Sepotbeslissingen die zijn genomen omdat processuele omstandigheden een succesvolle vervolging in de weg staan (de zogenoemde technische sepots) worden niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken.
[…]
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart"
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart . Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.