ECLI:NL:RVS:2018:1547

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201707184/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Erfgooiers College en de gevolgen voor het sportveld van appellant

Op 9 mei 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Huizen, en de raad van de gemeente Huizen. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Erfgooiers College', dat op 13 juli 2017 door de raad is vastgesteld. Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij zich niet kan verenigen met de bebouwing van een deel van het sportveld dat hij gebruikt voor sportieve activiteiten. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is op 13 april 2018 ter zitting behandeld.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de betrokkenen moet afwegen en dat de Afdeling niet zelf vaststelt of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Appellant heeft aangevoerd dat het voorheen geldende plan 'Kom-Oost' voldoende mogelijkheden bood voor nieuwbouw en dat de raad een zwaarder gewicht had moeten toekennen aan zijn belang bij het behoud van het sportveld. De raad heeft echter toegelicht dat de verruiming van het bestemmings- en bouwvlak noodzakelijk was voor de school en dat de maximale bouwhoogte is verhoogd vanwege gewijzigde bouwregelgeving.

Daarnaast heeft appellant gesteld dat hem toezeggingen zijn gedaan over het behoud van het sportveld, maar de Afdeling oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er verwachtingen zijn gewekt door de raad. Ook het betoog over waardevermindering van zijn woning faalt, omdat er geen grond bestaat voor de verwachting dat de invloed van het plan op de woningwaarde zodanig is dat de raad hieraan meer gewicht had moeten toekennen. De conclusie is dat het beroep ongegrond is verklaard en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201707184/1/R1.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Huizen,
en
de raad van de gemeente Huizen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Erfgooiers College" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M. Beuving en L. Schoppen, zijn verschenen. Voorts is het Erfgooiers College, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan voorziet in nieuwbouw ten behoeve van het Erfgooiers College. Hierbij blijft een deel van de bestaande bebouwing behouden en wordt voor een deel nieuwbouw gerealiseerd. Het bouwvlak uit het voorheen geldende plan is vergroot en de bestemming "Sport" is gedeeltelijk gewijzigd in de bestemming "Maatschappelijk", omdat realisatie van de nieuwbouw niet mogelijk is binnen de bestemming "Sport".
[appellant] woont op het perceel [locatie]. Hij kan zich niet met het plan verenigen, nu een deel van het sportveld wordt bebouwd, waardoor een deel van het sportveld dat hij gebruikt voor sportieve activiteiten, verloren gaat.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Noodzaak
3.    [appellant] voert aan dat het voorheen geldende plan "Kom-Oost" voldoende mogelijkheden bood voor nieuwbouw dan wel herbouw voor het Erfgooiers College. Hiertoe stelt hij dat het nieuwe schoolgebouw kleiner zal worden dan het bestaande schoolgebouw. Er zullen honderden vierkante meters aan sportveld, en dus groenvoorzieningen, verdwijnen, terwijl dit niet nodig is, aldus [appellant]. [appellant] stelt dat de raad een zwaarder gewicht had moeten toekennen aan zijn belang bij het behoud van het sportveld.
3.1.    Op de verbeelding van het plan is aan de gronden de bestemming "Maatschappelijk" en de maatvoering "maximum goothoogte (m) = 16" toegekend.
In het plan is het volgende bepaald:
"Artikel 3 Maatschappelijk
[…]
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.2.1 Gebouwen
[…]
b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ aangegeven goothoogte;
[…]."
Op de verbeelding van het plan "Kom-Oost" is aan een deel van de onderhavige gronden de bestemming "Maatschappelijk" en de maatvoering "maximum goothoogte (m) = 12" toegekend. Aan het overige deel van de onderhavige gronden is de bestemming "Sport" toegekend.
3.2.    De raad heeft toegelicht dat de verruiming van het bestemmings- en bouwvlak in het plan enerzijds is opgenomen vanwege de wens van de school om de entree van het gebouw te verplaatsen, zodat het schoolplein en de stalling van de fietsen binnen de hekken gesitueerd kunnen worden en het toezicht op de leerlingen kan worden vergroot. Om alle fietsen binnen de hekken te kunnen stallen is volgens de raad een groter schoolplein nodig. Anderzijds is de verruiming volgens de raad opgenomen om de kosten voor tijdelijke huisvesting te beperken en daarmee binnen de financiële kaders te blijven. Daarnaast is de maximale bouwhoogte in dit plan verhoogd, omdat op grond van gewijzigde bouwregelgeving bij nieuwbouw van een school een grotere verdiepingshoogte noodzakelijk is dan voorheen, waardoor de maximale bouwhoogte van 12 m uit het voorgaande plan niet langer toereikend is.
Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat de raad de noodzaak van het plan voldoende heeft onderbouwd en in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van het Erfgooiers College bij de verruiming van het bestemmings- en bouwvlak in het plan, dan aan het belang van [appellant] bij het behoud van het volledige sportveld.
Het betoog faalt.
Toezegging
4.    [appellant] stelt dat aan hem de toezegging is gedaan dat het sportveld onbebouwd zal blijven. Door een wethouder is een en ander bevestigd ten tijde van het "Project Kunstgrasveld Korfbalvereniging", aldus [appellant].
4.1.    Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het sportveld onbebouwd zal blijven. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het betoog faalt.
Waardevermindering
5.    [appellant] stelt dat het plan ten onrechte een waardedrukkend effect heeft op zijn woning.
5.1.    De Afdeling overweegt dat er geen grond bestaat voor de verwachting dat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
91-849.