ECLI:NL:RVS:2018:1546

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201707027/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan vaststelling en beroep tegen de raad van de gemeente Hilversum

Op 9 mei 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Hilversum, en de raad van de gemeente Hilversum. De zaak betreft een beroep tegen de vaststelling van een bestemmingsplan door de raad, dat op 5 juli 2017 was vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt de sloop van bestaande bebouwing op een perceel mogelijk en de oprichting van een nieuwe woning. De appellant, die omwonende is, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat hij zich niet kan verenigen met de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tijdens de zitting op 13 april 2018 heeft de Afdeling de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Kamphuis, en de raad werd vertegenwoordigd door mr. drs. R.B.J. Wisselo en drs. S. Wiedemeijer. De appellant heeft aangevoerd dat het plan niet leidt tot een stedenbouwkundige verbetering en dat de nieuwe woning de zichtlijn vanuit zijn woning verstoort. De raad heeft echter betoogd dat de aanpassingen in het bestemmingsplan, zoals de verplaatsing van het bouwvlak en de vermindering van de bouwhoogte, wel degelijk een stedenbouwkundige verbetering met zich meebrengen.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad in redelijkheid tot de vaststelling van het bestemmingsplan heeft kunnen komen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad de belangen van de omwonenden heeft afgewogen en dat er geen recht bestaat op een vrij ongestoord uitzicht. De conclusie was dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 mei 2018.

Uitspraak

201707027/1/R1.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hilversum,
en
de raad van de gemeente Hilversum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. R.B.J. Wisselo en drs. S. Wiedemeijer, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan maakt de sloop van de bestaande bebouwing op het perceel [locatie] en een nieuw op te richten woning op ditzelfde perceel mogelijk, door verplaatsing van het bouwvlak. Het perceel is in eigendom bij [belanghebbende].
1.1.    Op de verbeelding van het plan is aan het perceel [locatie] de bestemming "Wonen" en een bouwvlak toegekend. Aan het bouwvlak is de maatvoering "maximum bouwhoogte (m) = 5" toegekend.
In het plan is het volgende bepaald:
"Artikel 3 Wonen
[…]
3.2 Bouwregels
Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
3.2.1 ten aanzien van hoofdgebouwen:
a. deze uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. het bouwvlak voor 100% mag worden bebouwd;
c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan ter plaatse de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven."
[appellant], omwonende, kan zich hiermee niet verenigen.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Stedenbouwkundige verbetering
3.    [appellant] stelt dat sprake is van een ondeugdelijke motivering nu het plan, anders dan de raad stelt, niet leidt tot een stedenbouwkundige verbetering ter plaatse. Hiertoe voert [appellant] aan dat het nieuwe bouwvlak, in tegenstelling tot het oude bouwvlak niet in overeenstemming is met de stedenbouwkundige structuur ter plaatse nu gekozen is voor een parallellogram. Ter onderbouwing van de stedenbouwkundige verbetering heeft de raad er op gewezen dat er sprake zal zijn van een verzonken bouwlaag en groene gevels, terwijl dit volgens [appellant] niet is verzekerd in de planregels en er dus ook een gebouw kan komen zonder verzonken bouwlaag en groene gevels. Nu de groene gevels niet zijn verzekerd, er verharding komt ten behoeve van twee parkeerplaatsen en alleen het gebied ten zuiden van het bouwvlak ingericht blijft als groene tuin, wordt het groen op het perceel substantieel kleiner, aldus [appellant]. Dit laat volgens hem zien dat er geen sprake is van een stedenbouwkundige verbetering.
3.1.    De raad heeft toegelicht dat veel omwonenden zich niet konden verenigen met de voorheen geldende bestemming van het perceel, doordat de bebouwing 9 m hoog mocht zijn en het bouwvlak was gesitueerd in de hoek van het perceel. Om de omwonenden tegemoet te komen is het bouwvlak verplaatst zodat het bouwvlak meer centraal op het perceel is komen te liggen. Daarnaast is de toegestane bouwhoogte met 4 m verminderd van maximaal 9 m naar maximaal 5 m. Het vorenstaande laat volgens de raad zien dat sprake is van een stedenbouwkundige verbetering. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Daarbij is van belang dat de hoogtemaximering waarborgt dat de bebouwing past binnen de stedenbouwkundige structuur ter plaatse. Daarvoor heeft de raad een waarborg voor een verzonken bouwlaag en het aanbrengen van zogeheten groene gevels niet nodig hoeven achten. Dat gekozen is voor een parallellogram betekent niet dat de raad de mogelijk gemaakte ontwikkeling niet als een stedenbouwkundige verbetering heeft mogen zien.
De Afdeling overweegt voorts dat de vermindering van het oppervlak dat voor tuin kan worden gebruikt, niet zodanig is dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan past binnen de stedenbouwkundige structuur.
Het betoog faalt.
Verstoring zichtlijn
4.    [appellant] stelt dat de nieuwe woning direct in de zichtlijn vanuit zijn woning op het achtergelegen groen komt te liggen. De raad heeft deze verstoring van zijn woon- en leefklimaat ten onrechte niet meegewogen, aldus [appellant]. Dat de raad het bestaan van een vrije zichtlijn ontkent, laat volgens [appellant] zien dat de verstoring van zijn zichtlijn niet is meegewogen en dat de raad niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksverplichting.
4.1.    De Afdeling stelt vast dat het perceel van [appellant] aan de achterzijde van het perceel [locatie] grenst. Tussen de woning van [appellant] en het bouwvlak ligt een afstand van ongeveer 37 m. Niet kan worden uitgesloten dat de nieuwe woning zal leiden tot enige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van [appellant]. De raad heeft, anders dan [appellant] stelt, bij zijn belangenafweging betrokken dat de aanwezige beplanting en erfafscheiding, de maximum bouwhoogte van de nieuwe woning van 5 m en de grote afstand tussen de woning van [appellant] en het bouwvlak leidt tot een beperkte wijziging van de bestaande situatie. Daarbij heeft de raad meer gewicht toegekend aan het belang van omwonenden bij de verplaatsing van het bouwvlak en de vermindering van de toegestane bouwhoogte, dan aan het belang van [appellant] bij het behoud van zijn vrije uitzicht.
Gelet op het voorgaande heeft de raad niet hoeven uitgaan van een zodanig ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] dat hij het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat er geen recht bestaat op vrij ongestoord uitzicht.
Het betoog faalt.
Rechtszekerheid
5.    [appellant] voert aan dat het plan "Herziening Noordwestelijk Villagebied" nog voldoende actueel was en voldoende mogelijkheden bood voor vernieuwing van de bestaande bebouwing op het perceel [locatie]. Nu alle omwonenden van het perceel altijd bekend zijn geweest met de bouwmogelijkheden uit het plan "Herziening Noordwestelijk Villagebied" had de raad onderhavig plan in verband met de rechtszekerheid niet mogen vaststellen.
5.1.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Een bestemmingsplan mag worden aangewend om een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, maar niet zonder de ruimtelijke gevolgen te onderzoeken en een belangenafweging te maken, hetgeen de raad heeft gedaan. Voorts is er geen wettelijke bepaling die zich er tegen verzet dat eerder dan na afloop van de planperiode van 10 jaar voor bepaalde gronden een nieuwe bestemmingsregeling wordt vastgesteld. Het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover [appellant] daar een beroep op doet, verzet zich daar evenmin tegen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
91-849.