3.1.5.De gezagvoerder stelt de bevoegde autoriteit tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig overeenkomstig de in de betrokken haven geldende voorschriften.
Bijlage VII (Bijzondere regels voor bepaalde categorieën personen) luidt:
3. In afwijking van de artikelen 5 en 8 mogen de lidstaten zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden, afgegeven overeenkomstig de Verdragen betreffende de nationale identiteitsbewijzen van zeevarenden nr. 108 (1958) of nr. 185 (2003) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) en het ter zake strekkende nationale recht, toestaan het grondgebied van de lidstaten binnen te komen door aan land te gaan om in de gemeente waar hun vaartuig heeft aangelegd of in een aangrenzende gemeente te vertoeven, of het grondgebied van de lidstaten te verlaten door terug te keren naar hun schip zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.
Dit belet niet dat, op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of het risico van illegale immigratie, zeelieden door de grenswachters aan een controle overeenkomstig artikel 8 worden onderworpen voordat zij aan land gaan.
Visumcode (Verordening 810/2009; PB 2009, L 243)
Artikel 1 (Doelstelling en werkingssfeer) luidt:
'1. In deze verordening worden de procedures en voorwaarden vastgesteld voor de afgifte van visa voor de doorreis over het grondgebied van de lidstaten of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden.
2. Deze verordening is van toepassing op onderdanen van derde landen die bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit dienen te zijn van een visum op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld […].
Artikel 2 (Definities), luidt:
'Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. onderdaan van een derde land": een persoon die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;
2. „ visum": een door een lidstaat afgegeven machtiging tot:
a. a) doorreis over het grondgebied van de lidstaten of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden vanaf de datum van eerste binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten;
Artikel 35 (Aan de buitengrenzen aangevraagde visa), luidt:
'1. In uitzonderlijke gevallen kan een visum aan een grensdoorlaatpost worden afgegeven indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. a) de aanvrager voldoet aan de voorwaarden als omschreven in artikel 5, lid 1, onder a), c), d), en e), van de Schengengrenscode;
b) de aanvrager is niet in de gelegenheid geweest om op voorhand een visum aan te vragen, en verstrekt, op verzoek, bewijsstukken ter staving van de onvoorziene en dringende redenen voor zijn binnenkomst, en
c) de terugkeer van de aanvrager naar zijn land van herkomst of verblijf, of zijn doorreis door andere landen dan lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, wordt zeker geacht.
3. Een aan de buitengrens afgegeven visum is een eenvormig visum dat de houder het recht geeft op een verblijf van ten hoogste vijftien dagen, naargelang het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf. Voor een doorreis komt de duur van het toegestane verblijf overeen met de tijd die voor de doorreis is vereist.
Artikel 36 (Afgifte aan de buitengrenzen van visa aan transiterende zeevarenden) luidt:
'1. Aan een zeevarende die over een visum dient te beschikken voor overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten, kan aan de grens een visum met het oog op doorreis worden afgegeven indien hij:
a. a) voldoet aan de voorwaarden van artikel 35, lid 1, en
b) de desbetreffende grens overschrijdt teneinde in te schepen in, opnieuw in te schepen in of van boord te gaan van een schip waarop hij als zeevarende zal werken dan wel gewerkt heeft.
2. Alvorens aan de grens een visum af te geven aan een transiterende zeevarende voldoen de bevoegde nationale autoriteiten aan de voorschriften van bijlage IX, deel 1, en zorgen zij ervoor dat de noodzakelijke informatie over de betrokken zeevarende is uitgewisseld door middel van een naar behoren ingevuld formulier voor transiterende zeevarenden als omschreven in bijlage IX, deel 2.
3. Dit artikel is van toepassing onverminderd het bepaalde in artikel 35, leden 3, 4 en 5.
Voorschriften voor visumafgifte aan de grens aan transiterende visumplichtige zeevarenden
Deze voorschriften betreffen de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met betrekking tot visumplichtige transiterende zeevarenden. Voor zover op basis van de uitgewisselde informatie wordt overgegaan tot afgifte van een visum aan de grens, berust de verantwoordelijkheid hiervoor bij de lidstaat van afgifte.
In het kader van deze regels wordt verstaan onder:
„Haven van een lidstaat": een haven die een buitengrens van een lidstaat vormt;
„Luchthaven van een lidstaat": een luchthaven die een buitengrens van een lidstaat vormt.
I. Aanmonsteren op een schip dat in een haven van een lidstaat ligt of verwacht wordt (binnenkomst op grondgebied van de lidstaten)
— De rederij of de scheepsagent brengt de bevoegde autoriteiten in de haven van de lidstaat waar het schip ligt of verwacht wordt, op de hoogte van de binnenkomst van visumplichtige zeevarenden via een luchthaven, land- of zeegrens van een lidstaat. De rederij of de scheepsagent ondertekent ten behoeve van deze zeevarenden een garantverklaring waarin staat dat alle kosten voor het verblijf en zo nodig hun repatriëring door de reder worden gedragen;
— genoemde autoriteiten verifiëren zo spoedig mogelijk de juistheid van de door de rederij of de scheepsagent meegedeelde gegevens en gaan na of aan de overige inreisvoorwaarden voor het grondgebied van de lidstaten is voldaan. Ook wordt de reisroute op het grondgebied van de lidstaten geverifieerd, bijvoorbeeld aan de hand van (vlieg)tickets;
— wanneer zeevarenden via de luchthaven van een lidstaat binnen moeten komen, brengen de bevoegde autoriteiten in de haven van de lidstaat door middel van een naar behoren ingevuld formulier voor transiterende visumplichtige zeevarenden (als weergegeven in deel 2 van deze bijlage) de bevoegde autoriteiten op de luchthaven van binnenkomst van de lidstaat per fax, e-mail of andere middelen op de hoogte van de resultaten van de verificatie en geven zij daarbij aan of op basis hiervan in principe tot afgifte van een visum aan de grens kan worden overgegaan. Wanneer zeevarenden via een land- of zeegrens binnen moeten komen, worden de bevoegde autoriteiten aan de grenspost waarlangs de betrokken zeevarende het grondgebied van de lidstaten binnenkomt, volgens dezelfde procedure op de hoogte gebracht;
— indien de verificatie van de beschikbare gegevens tot een positief resultaat leidt dat in overeenstemming is met de verklaring of documenten van de zeevarende, kunnen de bevoegde autoriteiten op de luchthaven van binnenkomst of uitreis van de lidstaat aan de grens overgaan tot afgifte van een visum waarbij het toegestane verblijf overeenkomt met wat nodig is voor het doel van de doorreis. Voorts wordt in dergelijke gevallen het reisdocument van de zeevarende afgestempeld met een stempel van binnenkomst of uitreis van de lidstaat en aan de betrokken zeevarende overhandigd.
II. Afmonsteren van een schip dat een haven van een lidstaat is binnengevaren (uitreis van het grondgebied van de lidstaten)
— De rederij of de scheepsagent brengt de bevoegde autoriteiten van de bedoelde haven van een lidstaat op de hoogte van de binnenkomst van visumplichtige zeevarenden die afmonsteren en via een luchthaven-, land- of zeegrens van een lidstaat het grondgebied van de lidstaten zullen verlaten. De rederij of de scheepsagent ondertekent ten behoeve van deze zeevarenden een garantverklaring waarin staat dat alle kosten voor het verblijf en zo nodig hun repatriëring door de reder worden gedragen;
— de bevoegde autoriteiten verifiëren zo spoedig mogelijk de juistheid van de door de rederij of de scheepsagent meegedeelde gegevens en gaan na of aan de overige inreisvoorwaarden voor het grondgebied van de lidstaten is voldaan. Ook wordt de reisroute op het grondgebied van de lidstaten geverifieerd, bijvoorbeeld aan de hand van (vlieg)tickets;
— indien de verificatie van de beschikbare gegevens tot een positief resultaat leidt, kunnen de bevoegde autoriteiten overgaan tot afgifte van een visum waarbij het toegestane verblijf overeenkomt met wat nodig is voor het doel van de doorreis.
III. Overmonsteren van een schip dat een haven van een lidstaat is binnengevaren naar een ander schip
— De rederij of de scheepsagent brengt de bevoegde autoriteiten in de bedoelde haven van een lidstaat op de hoogte van de binnenkomst van visumplichtige zeevarenden die afmonsteren en via een andere haven van een lidstaat het grondgebied van de lidstaten zullen verlaten. De rederij of de scheepsagent ondertekent ten behoeve van deze zeevarenden een garantverklaring waarin staat dat alle kosten voor het verblijf en zo nodig hun repatriëring door de reder worden gedragen;
— de bevoegde autoriteiten verifiëren zo spoedig mogelijk de juistheid van de door de rederij of de scheepsagent meegedeelde gegevens en gaan na of aan de overige inreisvoorwaarden voor het grondgebied van de lidstaten is voldaan. Ten behoeve van de verificatie wordt contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten in de haven van een lidstaat van waaruit de zeevarenden het grondgebied van de lidstaten per schip zullen verlaten. Hierbij wordt gecontroleerd of het schip waarop aangemonsterd wordt daar ligt of verwacht wordt. Ook wordt de reisroute op het grondgebied van de lidstaten geverifieerd;
— indien de verificatie van de beschikbare gegevens tot een positief resultaat leidt, kunnen de bevoegde autoriteiten overgaan tot afgifte van een visum waarbij het toegestane verblijf overeenkomt met wat nodig is voor het doel van de doorreis.
Puntsgewijze beschrijving van het formulier
Punten 1-4: de identiteit van de zeevarende
Punten 5-8: de scheepsagent en het betrokken schip
Wat de punten 7A en 8A betreft: informatie over de periode waarin de zeevarende mag reizen om aan te monsteren.
Opgemerkt dient te worden dat de gevolgde route in sterke mate beïnvloed kan worden door onverwachte verstoringen en externe factoren, waaronder storm, averij enz.
Punten 9-12: doel en bestemming van de reis van de zeevarende.
9 De „eindbestemming" is het eindpunt van de reis van de zeevarende. Dit kan de haven zijn waar hij aanmonstert of het land waarheen hij reist wanneer hij afmonstert.
10 Reden van de aanvraag
a. a) Bij aanmonstering is de eindbestemming de haven waar de zeevarende aanmonstert.
b) Bij overmonstering naar een ander schip binnen het grondgebied van de lidstaten is dit eveneens de haven waar de zeevarende op zijn schip aanmonstert. Een overmonstering naar een ander schip dat buiten het grondgebied van de lidstaten ligt, is te beschouwen als een afmonstering.
c) Afmonstering kan om diverse redenen plaatsvinden: beëindiging contract, arbeidsongeval, dringende familieredenen, enz.
11 […]
12 Datum van aankomst (op het grondgebied van de lidstaten)
Dit is vooral van toepassing op zeevarenden die in de eerste luchthaven/doorlaatpost van een lidstaat (dit hoeft uiteraard niet altijd een luchthaven te zijn) aan de buitengrens het grondgebied van de lidstaten willen binnenkomen.
Dit is de datum waarop de zeevarende afmonstert in een haven op het grondgebied van de lidstaten en naar een andere haven gaat die eveneens op het gebied van de lidstaten is gelegen.
Dit is de datum waarop de zeevarende afmonstert in een haven op het grondgebied van de lidstaten om op een ander schip aan te monsteren dat niet in een haven op het grondgebied van de lidstaten ligt, of de datum waarop de zeevarende afmonstert in een haven op het grondgebied van de lidstaten om zich naar zijn woonplaats (buiten het grondgebied van de lidstaten) te begeven.
Daar drie vervoersmiddelen zijn opgenomen, moet daarover ook de beschikbare informatie worden verstrekt:
a. a) auto, autobus: kenteken
b) trein: naam, nummer enz.
c) vluchtgegevens: datum, uur en vluchtnummer.
13 […]'
BIJLAGE IIB (in de Franse taal)
Le droit de l’Union Européenne
Code frontières Schengen (Règlement (UE) 2016/399; PB 2017, L 77)
Points 6, 15 et 17 du préambule comme suit:
'6. Le contrôle aux frontières n’existe pas seulement dans l’intérêt de l’État membre aux frontières extérieures duquel il s’exerce, mais dans l’intérêt de l’ensemble des États membres ayant aboli le contrôle aux frontières à leurs frontières intérieures. Le contrôle aux frontières devrait contribuer à la lutte contre l’immigration illégale et la traite des êtres humains, ainsi qu’à la prévention de toute menace sur la sécurité intérieure, l’ordre public, la santé publique et les relations internationales des États membres.
15. Afin d’éviter des délais d’attente excessifs aux frontières, il convient de permettre, en cas de circonstances exceptionnelles et imprévisibles, un assouplissement des vérifications aux frontières extérieures. L’apposition systématique d’un cachet sur les documents des ressortissants de pays tiers reste obligatoire en cas d’assouplissement des vérifications aux frontières. Ce cachet permet d’établir avec certitude la date et le lieu de franchissement de la frontière, sans qu’il soit établi dans tous les cas que toutes les mesures de contrôle des documents de voyage requises ont été effectuées.
17. Les États membres devraient veiller à ce que les procédures de contrôle aux frontières extérieures ne constituent pas une entrave majeure aux échanges économiques, sociaux et culturels. À cette fin, ils devraient mettre en place des effectifs et des moyens suffisants.'
L'article 1 (Objet et principes) comme suit:
'Le présent règlement prévoit l’absence de contrôle aux frontières des personnes franchissant les frontières intérieures entre les États membres de l’Union.
Il établit les règles applicables au contrôle aux frontières des personnes franchissant les frontières extérieures des États membres de l’Union.'
L'article 2 (Définitions) comme suit:
'2. «frontières extérieures»: les frontières terrestres des États membres, y compris les frontières fluviales et lacustres, les frontières maritimes, ainsi que leurs aéroports, ports fluviaux, ports maritimes et ports lacustres, pour autant qu’ils ne soient pas des frontières intérieures;
6. « ressortissant de pays tiers»: toute personne qui n’est pas citoyen de l’Union au sens de l’article 20, paragraphe 1, du traité sur le fonctionnement de l’Union européenne et qui n’est pas visée par le point 5) du présent article;
8. « point de passage frontalier»: tout point de passage autorisé par les autorités compétentes pour le franchissement des frontières extérieures;
10. « contrôle aux frontières»: les activités effectuées aux frontières, conformément au présent règlement et aux fins de celui-ci, en réponse exclusivement à l’intention de franchir une frontière ou à son franchissement indépendamment de toute autre considération, consistant en des vérifications aux frontières et en une surveillance des frontières;
L'Article 5 (Franchissement des frontières extérieures) comme suit:
'1. Les frontières extérieures ne peuvent être franchies qu’aux points de passage frontaliers et durant les heures d’ouverture fixées. […]
2. Par dérogation au paragraphe 1, des exceptions à l’obligation de ne franchir les frontières extérieures qu’aux points de passage frontaliers et durant les heures d’ouverture fixées peuvent être prévues:
c) conformément aux modalités spécifiques prévues aux articles 19 et 20 en liaison avec les annexes VI et VII.
L'article 6 (Conditions d’entrée pour les ressortissants de pays tiers) comme suit:
'1. Pour un séjour prévu sur le territoire des États membres, d’une durée n’excédant pas 90 jours sur toute période de 180 jours, ce qui implique d’examiner la période de 180 jours précédant chaque jour de séjour, les conditions d’entrée pour les ressortissants de pays tiers sont les suivantes:
a. a) être en possession d’un document de voyage en cours de validité autorisant son titulaire à franchir la frontière qui remplisse les critères suivants:
i. i) sa durée de validité est supérieure d’au moins trois mois à la date à laquelle le demandeur a prévu de quitter le territoire des États membres. Toutefois, en cas d’urgence dûment justifiée, il peut être dérogé à cette obligation;
ii) il a été délivré depuis moins de dix ans;
b) être en possession d’un visa en cours de validité si celui-ci est requis en vertu du règlement (CE) no 539/2001 du Conseil […], sauf s’ils sont titulaires d’un titre de séjour ou d’un visa de long séjour en cours de validité;
2. Pour l’application du paragraphe 1, la date d’entrée est considérée comme le premier jour de séjour sur le territoire des États membres et la date de sortie est considérée comme le dernier jour de séjour sur le territoire des États membres. Les périodes de séjour autorisées au titre d’un titre de séjour ou d’un visa de long séjour ne sont pas prises en considération pour le calcul de la durée du séjour sur le territoire des États membres.
5. Par dérogation au paragraphe 1:
b) les ressortissants de pays tiers qui remplissent les conditions énoncées au paragraphe 1, à l’exception du point b), et qui se présentent à la frontière peuvent être autorisés à entrer sur le territoire des États membres si un visa est délivré à la frontière conformément aux articles 35 et 36 du règlement (CE) no 810/2009 du Parlement européen et du Conseil […].
L'article 8 (Vérifications aux frontières portant sur les personnes) comme suit:
'1. Les mouvements transfrontaliers aux frontières extérieures font l’objet de vérifications de la part des gardes-frontières. […]
2. Toutes les personnes font l’objet d’une vérification minimale visant à établir leur identité sur production ou sur présentation de leurs documents de voyage. […]
3. À l’entrée et à la sortie, les ressortissants des pays tiers sont soumis à une vérification approfondie comme suit:
a. a) la vérification approfondie à l’entrée comporte la vérification des conditions d’entrée fixées à l’article 6, paragraphe 1, ainsi que, le cas échéant, des documents autorisant le séjour et l’exercice d’une activité professionnelle. Cette vérification comprend un examen détaillé des éléments suivants:
iii) l’examen des cachets d’entrée et de sortie sur le document de voyage du ressortissant de pays tiers concerné, afin de vérifier, en comparant les dates d’entrée et de sortie, que cette personne n’a pas déjà dépassé la durée de séjour maximale autorisée sur le territoire des États membres;
b) si le ressortissant de pays tiers est titulaire d’un visa mentionné à l’article 6, paragraphe 1, point b), la vérification approfondie à l’entrée comporte également la vérification de l’identité du titulaire du visa et de l’authenticité du visa, par une consultation du système d’information sur les visas (VIS), conformément à l’article 18 du règlement (CE) no 767/2008;
L'article 11 (Apposition de cachets sur les documents de voyage) comme suit:
'1. Un cachet est systématiquement apposé sur les documents de voyage des ressortissants de pays tiers à l’entrée et à la sortie. Il est notamment apposé un cachet d’entrée et de sortie:
a. a) sur les documents, revêtus d’un visa en cours de validité, permettant aux ressortissants de pays tiers de franchir la frontière;
b) sur les documents permettant aux ressortissants de pays tiers auxquels un visa est délivré à la frontière par un État membre de franchir la frontière;
c) sur les documents permettant aux ressortissants de pays tiers qui ne sont pas soumis à l’obligation de visa de franchir la frontière.
3. Il n’est pas apposé de cachet d’entrée et de sortie:
c) sur les documents de voyage des marins, qui ne séjournent sur le territoire d’un État membre que pendant l’escale du navire et dans la zone du port d’escale;
L'article 20 (Modalités spécifiques relatives aux vérifications pour certaines catégories de personnes) comme suit:
'1. Les modalités spécifiques de vérification décrites à l’annexe VII s’appliquent aux catégories de personnes suivantes:
c) les marins;
Annexe VI (Modalités spécifiques relatives aux différents types de frontières et aux moyens de transport utilisés pour le franchissement des frontières extérieures) comme suit:
3. Frontières maritimes