ECLI:NL:RVS:2018:150

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
201606879/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid en erkenning door de RDW na overtreding van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheden APK

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de vennootschap en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2016. De RDW had op 22 december 2015 de keuringsbevoegdheid van [appellant B] en de erkenning van de vennootschap voor het uitvoeren van periodieke keuringen ingetrokken. Dit gebeurde naar aanleiding van een steekproef die op 4 november 2015 werd uitgevoerd, waarbij geconstateerd werd dat er gesleuteld was aan een voertuig in de quarantainetijd. De rechtbank verklaarde het beroep van de vennootschap en [appellant B] ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.

Tijdens de zittingen op 5 oktober 2017 en 9 januari 2018 werd de zaak behandeld. De RDW had een schriftelijke uiteenzetting gegeven en de steekproefcontroleur werd als getuige gehoord. De vennootschap en [appellant B] betoogden dat de procedure onzorgvuldig was en dat de steekproefcontroleur niet correct had gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de steekproefcontroleur geloofwaardig waren en dat de RDW terecht had gehandeld. De rechtbank bevestigde dat er sprake was van een overtreding van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheden APK.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de keuringsbevoegdheid en erkenning terecht was. De rechtbank had terecht overwogen dat de vennootschap en [appellant B] in strijd met de regelgeving hadden gehandeld door wijzigingen aan het voertuig aan te brengen zonder toestemming van de steekproefcontroleur. De zaak werd afgesloten zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201606879/1/A1.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] (hierna: de vennootschap) en [appellant B], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 22 augustus 2016 in zaken nrs. 16/5591, 16/5592, 16/5594 en 16/5595 in het geding tussen:
de vennootschap en [appellant B]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 22 december 2015 heeft de RDW de keuringsbevoegdheid van [appellant B] voor de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg en de erkenning van de vennootschap voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor die categorie ingetrokken voor respectievelijk zes en twaalf weken.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 juni 2016 heeft de RDW het door de vennootschap en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2016 heeft de rechtbank het door de vennootschap en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vennootschap en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2017, waar de vennootschap en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigde], en de RDW, vertegenwoordigd door mr. M.A. Groenewoud, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend teneinde steekproefcontroleur J.B. van de Griend als getuige te kunnen horen.
De Afdeling heeft de zaak nader ter zitting behandeld op 9 januari 2018, waar [appellant B], bijgestaan door mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag, en de RDW, vertegenwoordigd door M.A. Groenewoud, zijn verschenen. Voorts is ter zitting J.B. van de Griend, technisch medewerker bij de RDW, als getuige gehoord.
Overwegingen
1.    De vennootschap voert Algemene Periodieke Keuringen (hierna: APK) uit. [appellant B] is enig keurmeester van de vennootschap. Op 4 november 2015 heeft de RDW, in persoon van Van de Griend, een steekproef uitgevoerd naar aanleiding van een door [appellant B] uitgevoerde APK keuring van een voertuig met kenteken […]. De RDW heeft aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 22 december 2015 ten grondslag gelegd dat artikel 31, tweede lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheden APK is overtreden. Volgens de RDW is bij de steekproefkeuring door de steekproefcontroleur geconstateerd dat er is gesleuteld in quarantainetijd. De RDW heeft daarbij verwezen naar het door de steekproefcontroleur opgestelde steekproefcontrolerapport.
2.    Artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt: "De Dienst Wegverkeer kan een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen."
Artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, luidt: "De Dienst Wegverkeer kan de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen."
Artikel 31, eerste lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK luidt: "Indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, gelden de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen."
Het tweede lid luidt: "In de staat van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen, worden gedurende negentig minuten na het tijdstip van afmelding geen wijzigingen aangebracht en worden geen metingen met betrekking tot het voertuig verricht."
Bij het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties past de RDW beleidsregels toe die zijn neergelegd in het Algemeen Deel Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW met de Bijlage Erkenninghouder APK 2015 en de Bijlage APK Keurmeester 2015.
Paragraaf 3.1.1. van de Bijlage Erkenninghouder APK 2015 luidt als volgt: "Het is ten strengste verboden om tussen het afmelden van het voertuig en de komst van de steekproefcontroleur aan het afgemelde voertuig te sleutelen of metingen te verrichten. Alleen dan kan de RDW tijdens de steekproefherkeuring een goed beeld krijgen van de kwaliteit van de keuring. Het (laten) aanbrengen van wijzigingen of metingen (laten) verrichten aan een afgemeld voertuig door een in de keuringsplaats aanwezig persoon, of dit nu uw personeel, klant of andere relatie betreft, vóór aankomst van de steekproefcontroleur, wordt "sleutelen in quarantainetijd" genoemd. Dit is een overtreding en wordt gesanctioneerd. Ook als u of anderen tijdens de uitvoering van de steekproef, inclusief een eventuele herkeuring in beroep, zonder toestemming van de RDW medewerker aan het voertuig wijzigingen aanbrengt of aan laat brengen, wordt dit aangemerkt als "sleutelen in quarantainetijd".
In paragraaf 3.4. van de Bijlage APK Keurmeester 2015 is een nagenoeg gelijkluidende beleidsregel opgenomen.
3.    De vennootschap en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Tijdens het verhoor op 20 november 2015 en de hoorzitting op 20 januari 2016 was immers niet bekend dat de steekproefcontroleur een nadere, ongedateerde verklaring heeft afgelegd. Het is aldus de vennootschap en [appellant B] goed mogelijk dat deze verklaring pas na overleg met een bij het verhoor van 20 november 2015 aanwezige inspecteur is opgesteld.
Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat voor de beoordeling of sprake is van een overtreding, niet relevant is of in de spuitbus WD40 of tectyl heeft gezeten en of de steekproefcontroleur een tweede maal onder de auto heeft gekeken. Het spuiten met tectyl is geschied op aanwijzing van de steekproefcontroleur. Bovendien heeft de steekproefcontroleur, gezien de plaats waar deze zich ten tijde van de waarneming bevond, onmogelijk de door hem gestelde overtreding kunnen vaststellen. Anders dan de steekproefcontroleur heeft verklaard, is hij aldus [appellant B] en de vennootschap geen tweede maal onder de brug geweest en kan hij derhalve ook niet hebben geconstateerd dat de remtrommel vet was.
3.1.    De steekproefcontroleur heeft in het steekproefcontrolerapport van 4 november 2015 het volgende verklaard: "Ik heb tijdens de keuring geconstateerd dat het remverschil op de achteras gemeten in de rollenbank groter dan 50% is en het verschil na meerdere beremmingen nog verder opliep. Rechts achter was de remwerking minder. Toen het voertuig daarna op de brug stond spoot [appellant B] het WD40 bij de linksachter remtrommel. [appellant B] gaf daarna aan in beroep te willen gaan op het remverschil. Ik heb daarna de keuring beëindigd."
3.2.    In een nadere, schriftelijke en ongedateerde verklaring heeft de steekproefcontroleur nog verklaard: "[…] Ik vroeg de keurmeester wat hij aan het doen was. Hij gaf aan dat hij bij het linker achterwiel ook een remleiding getectyleerd had. Ik ging terug onder de brug en constateerde dat hij de linksachter remtrommel van de rem die tijdens het remverschil harder remde, ingespoten had met WD40. De remtrommel, die tijdens de keuring volkomen droog was, was nu vet."
3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1780) mag in beginsel van de juistheid van een verklaring van een steekproefcontroleur worden uitgegaan en komt aan de inhoud van een dergelijke verklaring een sterke bewijskracht toe. De steekproefcontroleur heeft immers geen belang bij het afleggen van een valse verklaring. Het enkele feit dat de nadere verklaring van de steekproefcontroleur ongedateerd is, heeft, anders dan [appellant B] en de vennootschap betogen, niet tot gevolg dat de procedure onzorgvuldig is geweest of dat aan deze nadere verklaring geen betekenis meer toekomt. De RDW heeft op de zitting van de Afdeling van 5 oktober 2017 toegelicht dat ter voorbereiding op de besluiten van 22 december 2015 zowel [appellant B] als de steekproefcontroleur door een bedrijfsinspecteur van de RDW om een verklaring is gevraagd, hetgeen door Van de Griend tijdens het getuigenverhoor op 9 januari 2018 is bevestigd. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de verklaringen van de steekproefcontroleur in het steekproefcontrolerapport en in de aanvullende verklaring in elkaars verlengde liggen en geen tegenstrijdigheden bevatten. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gelet op het verslag van de hoorzitting van 20 januari 2016 aannemelijk is dat de nadere verklaring ten tijde van die hoorzitting reeds was opgesteld. Deze verklaring is na de hoorzitting alsnog aan [appellant B] en de vennootschap toegezonden en zij hebben hierop kunnen reageren. In hetgeen door [appellant B] en de vennootschap naar voren is gebracht heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat deze nadere verklaring mogelijk valselijk, op grond van informatie van de bedrijfsinspecteur, is opgesteld. Daarbij is ook van belang dat Van de Griend de juistheid van de nadere verklaring ter zitting op 9 januari 2018 heeft bevestigd.
3.4.    Uit het steekproefcontrolerapport en uit de nadere verklaring kan worden afgeleid dat [appellant B] tijdens de uitvoering van de steekproef zonder de toestemming van de steekproefcontroleur de linksachter remtrommel heeft ingespoten met WD40. Deze bevinding, indien juist, kan de conclusie dragen dat in strijd met artikel 31, tweede lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK is gehandeld, omdat het gaat om een handeling die een wijziging in de staat van het voertuig teweegbrengt of kan brengen (vergelijk uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI1451).
Dat de steekproefcontroleur geen tweede maal onder de brug is geweest en hij volgens [appellant B] en de vennootschap derhalve ook niet kan hebben geconstateerd dat de remtrommel vet was, is door [appellant B] en de vennootschap niet aannemelijk gemaakt. De steekproefcontroleur heeft in de nadere verklaring verklaard dat hij terug onder de brug is gegaan en heeft geconstateerd dat de remtrommel, die tijdens de keuring droog was, nu vet was. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, mag in beginsel van de juistheid van een dergelijke verklaring worden uitgegaan, omdat de steekproefcontroleur geen belang heeft bij het afleggen van een valse verklaring. De schriftelijke verklaringen van de steekproefcontroleur komen voorts overeen met de verklaring die hij tijdens de zitting op 9 januari 2018 ten aanzien van de gang van zaken tijdens de keuring heeft afgelegd. Daarentegen kan aan de door [appellant B] en de vennootschap overgelegde verklaringen van [appellant B], zijn zoon en de eigenaar van het voertuig niet het gewicht worden toegekend dat [appellant B] en de vennootschap daaraan hechten, reeds omdat [appellant B] en de vennootschap een groot belang hebben bij het behouden van de verleende erkenning en bevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen, en de zoon van [appellant B] werkzaam is in het bedrijf. De eigenaar van het voertuig heeft er voorts belang bij dat zijn voertuig APK wordt goedgekeurd.
Anders dan [appellant B] en de vennootschap betogen, heeft de rechtbank in dit verband voorts terecht overwogen dat voor de beoordeling of sprake is van een overtreding, niet relevant is of [appellant B] met WD40 of met tectyl heeft gespoten. Beide middelen kunnen immers een wijziging in de staat van het voertuig teweegbrengen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat aannemelijk moet worden geacht dat zonder toestemming van de steekproefcontroleur aan het voertuig wijzigingen zijn aangebracht waardoor de overtreding van sleutelen in quarantainetijd is begaan. Dat de steekproefcontroleur naar gesteld eerst heeft aangegeven het voertuig af te keuren om vervolgens na overleg met een collega te besluiten, de steekproef te staken, waardoor volgens [appellant B] hem het recht is ontnomen tegen de afkeur in beroep te gaan, leidt niet tot een ander oordeel. Nu aannemelijk is dat is gesleuteld in quarantainetijd, kon de steekproefcontroleur de keuring om die reden beëindigen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
374-842.