ECLI:NL:RVS:2018:1493

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
201708697/4/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin opposanten niet ontvankelijk zijn verklaard in hun hoger beroep. De uitspraak waartegen verzet is ingesteld, dateert van 11 januari 2018 en betreft zaaknummer 201708697/3. De opposanten, bestaande uit meerdere personen, hebben verzet aangetekend omdat zij van mening zijn dat de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan zonder hen te horen. De Afdeling heeft in deze verzetprocedure de vraag beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht is gedaan zonder de opposanten op zitting te horen. De opposanten betogen dat zij niet op de hoogte waren van de betalingstermijn voor het griffierecht, wat volgens hen te wijten is aan problemen met de adressering en postbezorging. De Afdeling heeft echter vastgesteld dat de aangetekende brief met de maningsbrief op het juiste adres is bezorgd en dat de ontvangst niet kan worden betwijfeld. De opposanten hebben niet kunnen aantonen dat de handtekening voor ontvangst vervalst is. De Afdeling concludeert dat de opposanten verantwoordelijk zijn voor de handelingen van hun gemachtigden en dat het verzet ongegrond is. De uitspraak van 3 mei 2018 bevestigt de eerdere beslissing en verklaart het verzet ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201708697/4/A3.
Datum uitspraak: 3 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
I.      [opposant 1], wonend te [woonplaats],
II.     [opposant 2], wonend te [woonplaats],
III.    [opposant 3], wonend te [woonplaats],
IV.    [opposant 4A] en [opposant 4b], beiden wonend te [woonplaats],
(hierna gezamenlijk te noemen: [opposant 1] en anderen)
opposanten,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018 in zaak nr. 201708697/3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 11 januari 2018, in zaak nr. 201708697/3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling [opposant 1] en anderen niet ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [opposant 1] en anderen verzet gedaan.
Overwegingen
1.    Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het hoger beroep van [opposant 1] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder [opposant 1] en anderen op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
2.    In de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling het hoger beroep van [opposant 1] en anderen met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet binnen de door de Afdeling bij aangetekende maningsbrief van 6 december 2017 gestelde termijn het gehele bedrag van het verschuldigde griffierecht hebben voldaan.
3.    [opposant 1] en anderen betogen dat zij niet op de hoogte waren van het bestaan van de factuur en de betalingstermijn. De oorzaak hiervan ligt volgens hen in de adressering en de postbezorging. [opposant 1] en anderen stellen dat beide gemachtigden post van de Afdeling hadden moeten ontvangen. Dit is niet gebeurd. Bij brief van 24 januari 2018 hebben [opposant 1] en anderen laten weten dat de bij brief van 2 november 2017 door de Afdeling verzonden factuur voor betaling van het griffierecht over het hoofd is gezien. De aangetekende brief van 6 december 2017 is, zo betogen [opposant 1] en anderen, niet ontvangen. De secretaresse van het kantoorpand van gemachtigde [secretaresse], een secretaresse van meerdere op hetzelfde adres gevestigde kantoren, ontkent dat zij heeft getekend voor de aangetekende brief. [opposant 1] en anderen betogen dat de postbezorger de naam van de secretaresse kent en zelf een handtekening voor ontvangst heeft gezet. Volgens hen is de brief van 6 december 2017 in het geheel niet bezorgd op het adres van hun gemachtigde. Daardoor is die brief nog steeds niet gevonden. Gelet op het voorgaande heeft de Afdeling volgens [opposant 1] en anderen het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.    In de door [opposant 1] en anderen aangevoerde argumenten ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de ontvangst van de aangetekende brief redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Uit het onderzoek dat de Afdeling heeft ingesteld naar de terpostbezorging van de aangetekende brief van 6 december 2017 is gebleken dat deze brief op 7 december 2017 is aangeboden op het juiste adres en dat is getekend door ‘[naam]’. Niet is aannemelijk gemaakt dat de handtekening daadwerkelijk is vervalst of door de postbezorger zelf is gezet. Evenmin kan een gedeeld secretariaat aanleiding zijn om de ontvangst van de aangetekende brief te betwijfelen. Het gebruik van een dergelijk secretariaat dient immers voor risico van de geadresseerde te blijven indien anderen dan de geadresseerde zullen tekenen voor ontvangst van een aangetekende brief.
Dat [opposant 1] en anderen betogen dat de post naar beide gemachtigden had moeten worden gestuurd en dat het daardoor hen niet aan te rekenen valt dat zij het griffierecht niet hebben betaald, volgt de Afdeling niet. Omdat op het hoger beroepschrift twee adressen stonden vermeld, heeft de Afdeling aan één van de gemachtigden gevraagd waar de post naartoe gezonden moest worden. Naar aanleiding van het daarop gegeven antwoord heeft de Afdeling post gestuurd naar het door de gemachtigde van [opposant 1] en anderen opgegeven adres. Hoe gemachtigden dit verder onderling regelen is een eigen aangelegenheid. Daarbij is de Afdeling van oordeel dat processuele handelingen, waaronder ook het nalaten, van een gemachtigde voor rekening en risico van degene komen die zijn belangen aan die gemachtigde heeft toevertrouwd.
Het betoog faalt.
4.    Gelet op het voorgaande en nu het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan door [opposant 1] en anderen, is het hoger beroep terecht, zonder hen op zitting te horen, niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018
317-857.