201703717/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 maart 2017 in zaak nr. 16/6243 in het geding tussen:
[appellante]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2016 heeft het CBR [appellante] niet geschikt verklaard voor de rijbewijscategorie B.
Bij besluit van 9 september 2016 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Op 7 december 2017 heeft [appellante] aan de Afdeling medegedeeld dat zij niet kan verschijnen ter zitting. Zij heeft daarom verzocht om "een nieuwe afspraak" te maken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2017, waar het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch - Blom, is verschenen. De Afdeling heeft het verzoek van [appellante], hiervoor vermeld, opgevat als een verzoek om uitstel van de behandeling van de zaak en dit verzoek ter zitting afgewezen.
Overwegingen
1. Bij aanvraagformulier, ondertekend op 23 juli 2015, heeft [appellante] verzocht om een verklaring van geschiktheid in het kader van de vernieuwing van haar rijbewijs voor de categorie B. Naar aanleiding hiervan heeft het CBR haar laten keuren. Op 28 november 2015 heeft dit onderzoek plaatsgevonden door onder meer een psychiater, M. Hanoeman. De resultaten daarvan heeft hij neergelegd in een rapport (hierna: het rapport). Daarin heeft hij het CBR geadviseerd om [appellante] ongeschikt te verklaren.
Naar aanleiding van het rapport heeft het CBR bij het besluit van 14 april 2016 [appellante] niet geschikt verklaard voor de rijbewijscategorie B.
In bezwaar heeft het CBR de psychiater verzocht om een nadere toelichting. Bij brief van 6 juli 2016 heeft de psychiater deze nadere toelichting gegeven. Deze brief heeft het CBR mede ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR het rapport ten grondslag heeft mogen leggen aan de besluitvorming en dat het CBR op basis daarvan terecht [appellante] niet geschikt heeft verklaard voor de rijbewijscategorie B.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij voert daartoe aan dat zij altijd een verlenging van haar rijbewijs heeft gekregen. Volgens haar zijn de bevindingen in het rapport en de daarin gestelde diagnose "schizofrenie" onjuist.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat het rapport naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. In het rapport is vermeld dat [appellante] sinds tien jaar bekend is met de diagnose schizofrenie. Onder "anamnese" is tevens vermeld dat "[appellante] dagelijks nog stemmen hoort, die haar dingen opdragen maar waaraan ze geen gevolg geeft". Zij "vervalt in gesprek met deze stemmen, maar zodra zij weer sociale activiteiten onderneemt, worden deze klachten minder of verdwijnen ze volledig". Zij "is ervan overtuigd dat zij geen schizofrenie heeft" en "is daarom gestopt met medicatie". In het rapport is, gelet hierop, geconcludeerd dat, anders dan bij de vorige keuringen, waarbij [appellante] geschikt is verklaard met een beperking van drie jaar, [appellante] thans ongeschikt moet worden verklaard, omdat zij is gestopt met medicatie en zij een terugval in ziekte-inzicht heeft.
De enkele stelling van [appellante] dat deze bevindingen in het rapport onjuist zijn en dat de diagnose "schizofrenie" ten onrechte bij haar is gesteld, heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht om aan het deskundig oordeel van de keurend psychiater te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat Hanoeman informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psychiater van [appellante] bij "De Hoop ggz" en dat deze te kennen heeft gegeven dat [appellante] "subklinische psychotische klachten van achterdocht en auditieve hallucinaties" heeft, "zorgmijdend is" en "medicatie weigert". [appellante] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
680.